Hij had op een avond, in een opwelling van gevoelens die hij niet helemaal beheerste en waarbij eenzaamheid een grote rol had gespeeld, de kinderen uitgenodigd op het middagmaal al wist hij dat avondgedachten meestal beter wachten tot de morgen, maar hij had het gewenst en het zou zo gebeuren. In de winkel van het dorp had hij twee kippen besteld, en gehoord van de dame die hem met veel woorden bediende dat het goede, degelijke scharrelkippen waren van, en ze noemde een naam. Hij vond dat de jonge dame er goed uitzag, dat ze meende wat ze hem vertelde en hij dacht dat hij er eens terugkeren zou.
In de late namiddag – hoe vroeg het licht doofde in deze dagen – had hij de kippen in kleine stukken gesneden en met wat zout en peper erover, opgebakken in de boter tot de stukken mooi bruin waren, hij had twee grote uien versnipperd, thymus en laurier uit de tuin gehaald en twee blaadjes salie, alhoewel hij niet wist of dit nodig was. Had er een blik stukjes tomaat aan toegevoegd samen met een fijn gesneden rode paprika en voldoende olijven en daarna nog gedroogde pilipili met mostaardzaadjes en geliofiliseerde rode besjes, geplet in een vijzel. Had alles over de stukken aangebakken kip gelegd en overgoten met een fles witte wijn. Dit was zijn voorbereiding, morgen zou hij dit laten gaar worden op een matig vuur en er, een kwartier voor het opdienen de kippenfond en rijst aan toevoegen.
Voor hij slapen ging had hij de tafel die hij verlengen moest, vrijgemaakt en gedekt met een wit laken, met de mooiste borden, witte servetten en het zilveren bestek, kristallen glazen geplaatst en in het midden van de tafel een kandelaar met witte kaarsen. Hij wou er een feest van maken voor de twaalf genodigden, maar als alles , naar hij dacht, voltooid was, wist hij, o zo goed dat er iemand ontbreken zou en dat de kinderen het duidelijk voelen zouden, en er was een zwaarte in zijn hart toen hij slapen ging.
De morgen was van een grote klaarte. Hij had de haard aangestoken en voldoende hout klaargelegd, uit de kelder had hij de laatste fles Volnay gehaald die hij naast de haard had gezet, misschien was een bordeaux wijn beter geweest, maar de Volnay zou het wel doen. Hij had nog al de tijd en hij dacht – zijn pc stond nu op de keukentafel - hij dacht, terwijl de kip op het vuur stond, al de voorbereidingen die hij genomen had op te tekenen, of het nu paste of niet, hij vond dat het ontvangen van de kinderen, op een dag zoals deze, een gebeuren was dat hij vermelden mocht, dat het een van die gebeurtenissen was ‘qui donnent la paix’, zoals een collega van ‘le curé de campagne’ van Georges Bernanos, sprekend over de kleine dingen van het leven, het wist te formuleren. En in elk geval hij voelde dat hij, wat het hem ook kostte aan moeite, dit meer zou moeten doen, en dat hij nog wel een andere soort schotel kende die hij gemakkelijk klaar kon maken.
En wachtende op hen schreef hij wat hij te vertellen had, wat langer duurde dan de voorbereiding zelf. Dit, tot de eerste wagen stopte en dat hij de stemmen hoorde van de kinderen die roepend naar elkaar naar de voordeur liepen en aanbelden. Hij ontving hen met open armen en het was pappie – ze noemden hem allemaal pappie – van hier en van daar. Van dan af was het huis een weelde van stemmen, voelde hij, en het huis met hem, hoe goed het was nu ze allen samen waren in een van die laatste dagen van de herfst, met het licht als een laag tederheid over de dingen. Zijn dochters stonden naast hem als hij de rijst over de stukjes kip goot met kippenfond erover en toen dacht hij er aan en opende hij nog een blik met schijfjes ananas die hij in stukken sneed en aan de kom toevoegde.
Je weet hoe een familiediner verloopt maar, uitzonderlijk, een iemand werd niet vernoemd tot aan de koffie met taart die een van hen had meegebracht. De kleinkinderen hadden de tafel verlaten en waren aan het spelen in het huis, van kamer tot kamer en plots stonden ze voor hem elk met een kadertje met gedroogde bloemen en stukjes van planten, kadertjes die zij had gemaakt en verspreid lagen over de tafel in de kamer waar ze regelmatig creatief bezig was met kleine dingen. Natuurlijk mochten ze die hebben, een voor elk en ze mochten kiezen. Maar de sfeer in het huis was omgeslagen, er vielen lange stiltes tussen de gesprekken in, en ongemerkt kwam de avond. Er werd afgeruimd en allen maakten zich klaar om te vertrekken.
Daarna lag hij, in een deken gewikkeld, uitgestrekt op de sofa voor de haard, het huis, zijn gezel, dat bewoog over hem. Hij luisterde naar de wind in de haard waar het laatste vuur stilaan doofde. Hij wou opstaan om de radio aan te zetten, maar hij bleef liggen, half wakker, half slapend. De stemmen hingen nog altijd in de kamer, ook wat er gezegd was geweest kwam in flarden terug. De dag was lang geweest, ongewoon, vermoeiend. Sliep hij?
Ze was in de tuin bloemen en bladeren en kleine stukjes ervan, meeldraden, stampers gaan halen en kwam binnen met de bodem van de mand gevuld. Ze zat neer bij de tafel met een in leder gebonden oude Dictionnaire théologique bij haar. Hij zat voor haar en zag hoe ze een voor een de bloemen nam en plat streek alvorens deze zo goed mogelijk op te sluiten tussen de oude vergeelde bladeren van het boek in haar hand. Hij zag de zorg die ze eraan besteedde, alsof het schatten waren die ze wegborg Er zijn geen bijen meer had ze gezegd, terwijl de ziekte knaagde aan haar. Vorig jaar gonsde het van bijen en waren er vlinders en libellen, nu zie ik nog enkel wat vliegen en één enkele hommel in de ganse tuin. Hij zag hoe de jeugd haar houding verlaten had en hoe stil ze geworden was in het greintje leven dat ze nog hield, een ietsje meer dan het leven in de bloemen die ze drogen wilde.
Kan ik je helpen, vroeg hij, ja zegde ze, graag, leg de bloemen en bladeren tussen de bladen zoals ik het heb gedaan, ik ga me wat neer leggen boven, ik kan me niet concentreren, trouwens wat nut heeft het nog. Het heeft nut wou hij antwoorden en hij dacht aan de talloze kadertjes in de kamers die ze gemaakt had, de gedroogde bloemen en stukjes plant eigenzinnig geschikt en gekleefd op een wit blad papier, en minuscuul haar naam eronder, Diana, meer niet.
Haar boeken ook. Een boek dat ze elk jaar mee nam naar de Valais. En hij vond haar soms op de bank voor de chalet uitkijkend naar het dorp onder haar, met het boek gesloten in haar handen, het volstond dat ze het opende op om het even welke bladzijde om het verder te lezen. Ze had hem herhaaldelijk gevraagd het boek te lezen, maar hij was er nooit aan begonnen, Dokter Zhivago van Boris Pasternak dat ze las in Engelse vertaling. Het leest zoals de bijbel had ze hem eens gezegd. Ik mag het openen waar ook, ik weet wat eraan voorafgaat en wat er komen gaat.
Een passage ervan had ze hem verteld, als Zhivago opgebaard lag onder massa’s bloemen en Lara hem een laatste groet bracht. Ze vertelde het alsof het zijn lichaam was bedolven onder de witte bloemen en zij hem groeten kwam. Zo beleefde hij het toch als ze het hem vertelde, maar het kon ook precies omgekeerd. Niet eenmaal, vertelde ze het, maar bijna elk jaar in het verlof op die ene plaats die ze haar plaats noemde, in het dorp waar ze begraven wilde worden. Weinig scheelde het of haar wens was werkelijkheid geworden.
|