Mijn moeder – ‘mijne’ moeder schrijft Maurice Gilliams – vertelde me, dat haar broer Stefaan, oud-strijder 14-18, elk stukje papier dat hij vond zorgvuldig bewaarde om het te lezen en te herlezen. Het was zegde ze, het enige dat er in huis te lezen was. Wat dit precies betekende beeld ik me niet in, maar het is een van die zinnen die me van haar zijn bijgebleven. Ook nog een andere zin, dat ze ‘doodgraag’ had verder gestudeerd, dat ze onderwijzeres had willen worden, maar van jongs af was ze geroepen om te helpen in de fruithandel van mijn grootvader. Ik zelf herinner me dat het geplukte fruit in tonnetjes, in heel licht hout, werd verpakt, die werden dicht genageld om naar waar weet ik niet, vervoerd te worden. Ooit moet er door mij iets gebeurd zijn – ik was toen drie of vier - met een van die hamers maar wat precies herinner ik me niet.
Ik had in die tijd een nicht, Clémentine, zij was het die voor mij zorgde in afwezigheid van mijn ouders die, ik vermoed beiden werken gingen. Zij was een moeder voor mij. Het gebeurde in die dagen dat mijn ouders verhuisden naar Gent en dat ik in plaats van bij Clémentine, terecht kwam in een of andere school, waar ik wellicht heel ongelukkig was. Ik herinner me dat we er elke morgen een boterkoek met rozijnen erin kregen, samen met een glas melk, en dat ik die koek niet wou eten omwille van de rozijnen erin. Pas later ben ik er op een vreemde manier achter gekomen, vanwaar die afkeer kwam.
Ik was toen met een groep Lions-vrienden in ‘La Houve’, een Bed & Breakfast in Cap Gris Nez, gehouden door een dame een, vertelde men van haar, radiéthésiste van een jaar of vijftig. Op de laatste avond van ons verblijf zaten we allen voor de haard in het salon, toen de Dame binnenkwam om ons te vergasten op een laatste drink, en na een tijdje begon ze over elk van ons er aanwezig, iets te vertellen over hoe ze ons zag en wat ze in het bijzonder had opgemerkt. Zo zegde ze van een groot persoon onder ons dat ze hem gekend had in een vorig leven en dat hij toen minstens een bisschop was.
Van mij wist ze te zeggen dat ik in mijn verre jeugd iets had mee gemaakt dat me diep had geraakt en dat ik de gevolgen ervan nog altijd meedroeg. En zegde ze, je staat op het punt van een grote reis te maken waarvan je niet gerust bent in de goede afloop. Op het ogenblik zelf wist ik niet wat het trauma wel kon geweest zijn; wat de reis betrof deze ging naar Noord-Yemen en effectief ik was er niet heel gerust in, maar het kon dat ze er iets over gehoord had want ik zal er voorzeker over gesproken hebben met de vrienden.
Pas achteraf in bed heb ik er aan gedacht dat mijn trauma zijn oorsprong had in het feit dat ik door mijn verhuis gescheiden was van mijn nichtje Clémentine en dat ik daarom niets wilde weten van de school waar ik naar toe moest elke dag en zeker niet van de boterkoeken met rozijnen. En deze afkeer van de boterkoeken met rozijnen is me praktisch mijn ganse leven bij gebleven. Wat ik tot vandaag niet begrepen heb is hoe de dame er toe gekomen is dit soort trauma te ontdekken bij mij, gezien ikzelf het nooit op die wijze begrepen had.
Ik herinner me ook nog dat ze me bij het weggaan speciaal ter zijde riep om me te zeggen dat ze wist dat de reis die ik ging ondernemen, waarheen het ook mocht zijn, een grote reis worden zou. En hierin had ze volkomen gelijk, Yemen werd toen een fantastisch gebeuren.
|