Ik verdwijn eens te meer in een nieuwe maand, of het nu januari is of november, het is een opschuiven van dag naar dag, pas begonnen zit ik al aan de vierde dag, me vragen stellend wat van de dertigste dag zal zijn als hij er ooit zou komen, maar toch vertrouwend dat hij komen zal voor mij.
Vragen over het leven zijn het die altijd opduiken, ze zitten verweven in onze dagelijkse handelingen, in onze geschriften, wat ook er geschreven wordt, ze zitten onderhuids en soms ontsnappen ze langs de poriën van de geest. Hoe we ons ook inspannen, ze zijn van het licht en van het duister, van onze vreugdes en onze ongemakken. Eenmaal krijgen ze hun definitief antwoord, dit is een zekerheid, ondertussen doen we verder alsof we de eeuwigheid bezitten. En het is goed zo want het hoort zo.
Deze morgen, toen de dag en het leven begon, was het oosten een poel van vuur, een bijna dramatisch gebeuren van het licht doorheen de nu al naakte takken. Ik dacht hoe verwerk ik dit beeld dat ik ken en blijf kennen, dat komt en gaat en zich wisselt in andere schakeringen van kleur en gevoelens, bestoven met andere beelden van andere plaatsen die ik oproepen kan, herbeleven kan alsof mijn leven ineens een enorm landschap geworden is dat ik in alle vrijheid en openheid bewandelen kan, gebeurtenissen die waren en zich verspreid hebben in talloze vertakkingen over de grond en in de luchten, rechtlijnig en zich slingerend lijk wikke om de korenhalm, omheen een naam of een teken, omheen mijn gedachten. Wie helpt er mij om dit alles te vatten en op te lossen, een groot deel ervan al opgetekend, over en naast elkaar, enkel nog uit elkaar te halen, te schikken en te verbinden om dit landschap een definitieve vorm te geven en uit te dragen.
Ik heb anders geen klachten te uiten, mijn lichaam, oud zijnde, kent niet meer de perfectie, het is er, maar dit is ook al. Ik gebruik het zoals het mij gebruikt in zijn wankele toestand. We komen overeen, we aanvaarden het en zelfs, we roepen het uit om onze verstandhouding te beklemtonen en wel, en dit is wellicht de enige reden, omdat de geest het zo wil en omdat elke hindernis verzwegen wordt of in de grond geboord.
We hoorden van velen om ons heen, dat de tijd vliedt, dat de dag zich opent om zich weldra erna te sluiten. Wij ook dachten dit very often, nu zijn we er aan gewoon geraakt, nemen we het de tijd niet meer kwalijk, want hem vertragen kunnen we niet en de ondervinding leerde ons dat hoe drukker we bezig zijn des te vlugger hij vliedt. Zo weten we, dat we nimmer zullen komen tot de laatste zin van wat we zeggen willen. Een voorstelling die we aanvaard hebben, een winstpunt op de tijd, want wat vandaag wordt neer gezet zal morgen anders worden verwoord. Niets is dat blijft, niets is dat voorheen nog niet geschreven stond. De negenennegentig modaliteiten om te zeggen wie God is of wie Hij zou kunnen zijn wijzigen zich voortdurend, en eigenlijk is dit van weinig belang in het licht van de eeuwigheid.
|