Filosoferen is een mooie zaak, hoeft niet altijd op het spirituele vlak, maar met de man van Lascaux in het hoofd, er over schrijvend en erover nadenkend, kom je tot beschouwingen die, al zeg ik het zelf, heel verrassend kunnen zijn.
Zo wordt er een dag uitgekozen, een dag zoals er nog nooit een is geweest in november en nooit een in je leven. Achteraf weet je dat je had kunnen rondlopen in huis, neerzitten aan je schrijftafel, dat je had kunnen bladeren in ‘De Zeloot’ van Reza Aslan, een boek dat een vriend je schonk, of in een ‘El Païs’ die een lieve dochter van een lieve dame je had meegebracht, maar je wou meer, heel wat meer, je wou, op deze dag in november diep binnen duiken in het leven met een experiment dat even goed faliekant als glorierijk eindigen kon.
Zo ben je de eerste, enige zondag die van de maand is die je niet ligt, uitgeweken met al wat nodig is naar de vijver in de omgeving van een vriend, een plaats omringd door de prachtigste bomen, een plaats die je duurbaar is geworden.
En het gebeurde dat vroeg in de morgen een andere vriend, op je verzoek, daar in de grond omheen de vijver, een put heeft gegraven van, had je hem gevraagd, een vierkant van minstens 50 cm zijde en 50 cm diep, waarin hij een vuur zou aanleggen tot de put gevuld zou zijn met gloeiende houtskool.
En het gebeurde ook dat jij gestopt bent bij de slager op de hoek en je een ontbeend ribbenstuk van het varken, van 2,50 kilogram heb besteld. Je hebt het thuis bestreken met olijfolie en met in de vijzel fijn gestampte pilipili, mosterdzaden, zout uit de Himalaya en gedroogde roze besjes - des baies lyophilisées - dit over de ganse oppervlakte van het vlees, en dan in meer belegd met takjes thymus en rozemarijn. Je hebt dit stuk vlees heel zorgvuldig, gewikkeld in verschillende vellen aluminiumfolie, wetende dat heel wat op het spel stond en dat, indien gebeuren zou wat niet mocht gebeuren, je het risico liep dat je falen als een lopend vuurtje zou worden verteld.
Maar je waart vol vertrouwen en je bent naar de vijver gereden, je hebt gemerkt dat het vuur goed was, hebt het in aluminium gewikkelde bundel, ingepakt met enkele vochtig gemaakte bladen dagbladpapier, hebt de helft van de brandende houtskool laten op zij leggen en, in het bijzijn van alle genodigden, de bundel, op een gezegend moment, met behulp van een schop laten neerleggen op de resterende houtskool en laten toedekken, eerst met een laag verse en dan er boven op, met de op zij gelegde nog gloeiende houtskool. Hopende dat op deze wijze het vlees gaar zou komen even goed als in de beste oven van het land.
Je kon nu gaan neerliggen in een zetel, kijken naar de weerspiegeling van de bomen in het water, naar het opspringen van een karper nu en dan, terwijl de rimpels op het water vertelden van de aarde die haar baan beschreef, van de minuten die voorbijschoven én van de tijd van het gaar worden van het vlees. Je zat er in de zon, zoals je er nooit gezeten had met de stemmen om je heen, schijnbaar onbezorgd, je inbeeldend wat het effect kon zijn van het vuur op het vlees, het effect van het inwerken van de diverse specerijen op de smaak van het vlees, wachtende op het juiste punt van de zon boven de bomen en de weerschijn ervan op het watervlak, terwijl, en je wist dat het gebeurde, de natuur in het vuur, dat van alle vuren de moeder was, haar werk aan het voltooien was.
Dan kwam een eerste test omdat er de onzekerheid was over de tijd van het gaar worden. Een angstig man, vrezend dat het vlees verschroeien zou, hield het na vijftig minuten niet meer uit, wat wijs was van hem, ik zelf zou nog gewacht hebben. Hij schepte – want zegde hij we kunnen het nog terugleggen - de bovenste laag houtskool weg en legde die op zij. Het pak kwam ongeschonden te voorschijn maar onmiddellijk sloeg de vlam in het papier. De sonde gaf aan dat de gaarheid onvoldoende was zodat het vlees terug op het vuur werd gelegd en terug bedekt met de weggenomen gloeiende houtskool.
Het was een goed vuur, een heerlijk branden van grote blokken hout onder een brandende zon. Wij er nu berookt omheen staande, het glas aperitief in de hand, wachtende, wachtende, terwijl gebeurde wat gebeurde.
Toen we dachten dat de tijd gekomen was werd, precies na één uur tien minuten, de bundel aluminium folie uit het vuur gehaald, op een snijplank gelegd en geopend. Ik heb het omhulsel weg genomen en gezien dat het absoluut geen catastrofe was, integendeel, dat het vlees gebraden was zoals het hoorde, geurend, glanzend bruin in het grote licht van de herfst, allen verbaasd om het wonder dat het niet was. Ik heb het gesneden met een perfect mes, dun zoals het moest, het vlees wit bijna met een donkere rand, perfect gebakken. Ik zou er trouwens wellicht geen blog hebben over geschreven indien het resultaat faliekant ware uitgevallen.
Nu restte er het maal, maar dit is een ander verhaal, restte er het uur van het even ogen sluiten, restte er het vallen van de avond bij een laatste glas rode, donkere wijn, restte er de brede schittering van de zon die neder zeeg in het water.
Daarna, maar dan was de vijver gedoken in zijn eenzaam zijn, was er de grote verlossende stilte, was er de weerspiegeling van de sterren, het vuur gedoofd, het oosten wachtende op de komst van Venus en Jupiter.
|