In zijn ‘Le hazard et la nécessité’ schreef Jacques Monod dat de mens thans weet dat hij alleen is in ‘l’immensité indifférente de l’univers d’où il a émergé par hasard’. Ik kan dit standpunt niet bijtreden, ik denk en het is een overtuiging, dat de opkomst van de mens absoluut geen toeval was maar dat het Universum geconcipieerd was op een dergelijke wijze dat de mens er moest uit te voorschijn komen, ik dacht zelfs verder, dat het Universum er was omwille van de mens.
Dit alles zijn zaken die ik optekende op een bepaald ogenblik in mijn zoektocht - deze ‘de toda mi vida’ - naar wat een waarheid kon zijn. Ik vind deze open en bloot in mijn dagboek van de jaren einde zeventig, begin tachtig toen alles in een stroomversnelling is gekomen nadat ik de ‘The Tao of Physics’ van Fritjof Capra, met de aanlokkelijke titel, ‘An exploration of the parallels between modern physics and Eastern mysticisme’, gelezen had.
Vele gebeurtenissen in mijn geestelijke vorming hebben aldus hun beginpunt, gewoonlijk valt dit samen met de ontdekking van een boek, meestal gebeurde dit in heel bijzondere omstandigheden, en was het telkens alsof die kennismaking uitging van het boek zelve dat toenadering zocht of dat ‘smeekte’ om uit zijn rek in de boekenwinkel, genomen te worden. Zo zijn er zeker een tiental gevallen waarvan het meest eigenaardige dit is van een boekje van Borges dat eenzaam en verlaten zich bevond op het lege bovenblad van een rek, in een boekenwinkel van Alicante, zodat ik in het voorbijgaan niet anders kon dan het in de hand te nemen en het te openen en dan nog wel op een gedicht van Borges dat me onmiddellijk aanzette het te kopen. Pas onderweg naar de kassa zag ik dat het ging over nueve ensayos handelend over de Divina Commedia van Dante, wat me jaren van mijn leven kosten zou.
Ouspensky is ook zo een geval geweest. Ik was in Grimentz, mijn dorp in de Val d’Anniviers op 1600 meter hoogte en was afgedaald naar Sierre, waar ik in een boekenwinkel val op een ander boek van Capra dat ik echter niet kocht. Een week lang heeft het boek door mijn hoofd gespookt tot ik het niet meer houden kon en terug ben afgedaald naar die boekenwinkel in Sierre, waar ik op de plaats van Capra het boek vond van P.D. Ouspensky, een leerling van Gurdjief, dat ik kocht en me heel wat (wijsheid) heeft bijgebracht.
Ik kan er nog noemen, Fulcanelli, Fabre d’Olivet, boeken die voor mij een uitzonderlijk groot impact hebben gehad. En dan, en dit van de jaren vijftig af, Immanuel Velikovsky die heel lang op mijn nachttafel heeft gelegen en over wiens werk ik tal van voordrachten heb gegeven. Hij is het die me binnenleidde in de Bijbel en in de Egyptische geschiedenis, en me minstens een tiental jaren heeft bezig gehouden. Later is Kamal Salibi opgedoken met zijn theorie waarin hij het bewijs levert dat het Beloofde Land zich niet in Palestina bevond maar wel in Saudi Arabië ter hoogte van Mekka.
Dit zijn enkele bakens geweest die zich in mij hebben vastgezet en aan mijn leven de nodige diepte hebben gegeven, waaraan ik zeker toevoegen moet het Evangelie van Thomas, opgedolven in Nag Hammadi, Egypte en vertaald in de jaren zeventig (ik citeer uit het hoofd) uit het Koptisch door Emile Gillabert, uitgave Metanoia, wat me een totaal ander beeld gaf over de figuur Jezus.
En dan is er Gilliams geweest, Pasternak, Bernanos, Proust, noem maar op, is er Hertmans geweest en, voor mij van groot belang, T.S.Eliot en tientallen andere schrijvers, maar dit verhaal speelt zich af in het gebied van de literatuur, heeft een belangrijke invloed gehad op mijn wijze van schrijven, minder op mijn geestelijke ontwikkeling.
Ik weet nu hoe moeilijk het wordt de evolutie die ik heb doorgemaakt in de voorbij decennia chronologisch te ordenen. Als ik een samenvatting ervan wil brengen dan zal dit anders moeten gebeuren. Hoe weet ik vandaag nog niet. Maar, jij lezer, moogt blijven hopen.
|