‘Je hebt in lang geen gedicht meer geschreven’, zegde ze, ‘hoe komt het?’
Ze stonden samen, voor de boekenwinkel van De Slegte, hun beeld weerspiegeld in het raam, geprojecteerd over de massa boeken in de etalage, en het regende licht.‘Ik raak verdord’ zegde hij, ‘oud, verdord, totaal uitgedroogd. Ik werd een wortel in de woestijn en het regent niet en als het ooit zou regenen is het water verdampt vooraleer het de fijnste uiteinden van mijn wortels raakt’.
‘Je meent het niet’, antwoordde ze
‘Wel’, zegde hij, ‘wel, het is hoe ik me voel, graaf mijn wortels uit en kleef ze op een blad om in te kaderen, dit is wat ik nog waard ben. Trouwens noteer dat ik nimmer een boom ben geweest, hoogstens een struik bramen - niet zoals het braambos waaruit de stem van de Heer oprees die sprak tot de ontschoeide Mozes op gewijde grond – waaruit soms mijn stem te horen was voor een korte tijd, maar zwak, amper het geruis van de wind overstijgend.’
‘Je meent het niet, je lacht met mij. Hij zag de regen op haar gelaat, hij zag haar ogen die over de boeken waren. ‘Kijk’ zegde ze, ‘Maurice Gilliams’ Winter in Antwerpen, ik zal het je kopen, het zal je inspireren, het zal voedsel zijn, je regen zijn.’
‘Het zal niet helpen’ zegde hij en daarenboven ik heb Gilliams thuis.’
Ik zal je uitgraven zegde ze, ‘ik zal je wikkelen in een vochtig doek en je meenemen naar die tuin van mij. Daar zal ik je planten terug en de tijd die nodig is, je water geven tot je weer de kracht zult hebben om wakker te komen, stam te vormen, groen van blad en te bloeien om zaad te oogsten. ‘Denkt je’, vroeg hij, ‘denkt je dat jij me tot nieuw leven wekken kunt? Ja, ik denk het, je tijd is nog niet voorbij, je doet me denken aan de oude olijfboom die uitgegraven werd en in een vreemde grond herplant en nu bloesems draagt die tot vrucht zullen komen.’
‘Ik ben geen olijfboom, ik ben maar een wortel van een arme braamstruik, een niemendal van een wortel, doe je geen moeite. Trouwens ik klaag niet, ik heb het goed nu, ik rust even en wacht op een zondvloed die vroeg of laat komen zal, de tijd is mijn gezel.
‘Je bazelt nu, mijn beste man, je bent geen wortel van wat ook, je bent een eik en een eik vergaat zo maar niet, vertrouw op je zondvloed maar zoek geen uitvluchten, de wereld is al genoeg uitvluchten van alle aard, doe er niet aan mee.’ Het regende nog steeds, over de straten van de stad regende het, over de velden en de landerijen van de wereld regende het. ‘Kom, zegde ze, kom ik zal je gezelschap houden, je stimuleren en je inspireren opdat je terug zou worden wat en wie je waart, poëet met lange haren en stoppelbaard.
‘Stoppelbaard niet’ heeft hij gezegd. Hij werd toen in een bad gelegd van rozenwater, hij heeft er lang gelegen. Op een morgen voelde hij een stekende pijn en hoorde hij een lichte knal, het was een tak die uit hem was losgekomen.
Melancholie van het ouder worden geboekstaafd, denkend aan Cervantes. Er weze wat er kome.
PS
Miguel de Cervantes Saavedra (°1547), die na zijn Don Quichotte, zijn ‘Novelas ejemplares’ schreef om niet weg te zinken in de melancholie van zijn oud worden (para distraer con ficciones la melancolía de su vejez’).
|