Mijn gedachten gaan hierbij ook naar Suger, de abt van St. Denis, bij Parijs. Deze liet zijn abdijkerk verbouwen en realiseerde aldus het eerste gotische bouwwerk in Frankrijk. De bedoeling van Suger was Keltisch en dus metafysisch. Hij wou dat de kerkganger geroerd zou worden door de kracht van het licht en in dit licht God zou ontmoeten. Treffend is de betekenis van de Latijnse tekst die hij aanbrengen liet op de ingangspoort van de westergevel: ‘de geest in de duisternis, ontwaakt via het stoffelijke tot de waarheid en doordrongen van het licht verrijst hij uit zijn geborgenheid’. Wat meer is, in zijn glasramen liet Suger het pulver van robijnen en amethisten, van saffieren en turkooizen verwerken ter verheerlijking en verrijking van het binnenvallende licht.
En ik hoorde van een ‘gouden vers’, toegeschreven aan de Kelten als aan Pythagoras: Want, het ras der stervelingen is van goddelijke oorsprong en degene die in zijn ziel het goddelijke dat er in opgesloten is weet op te wekken, zal de geheimen van de natuur ontsluieren[1].
De boodschap van de meester-bouwers van de eerste kathedralen leunde dicht aan bij de geest van dit gouden vers. Hun doel was door te dringen tot een religiositeit die van alle tijden is, te neigen naar een transcendentie waarin het dogmatische geen enkele rol te vervullen heeft.
Ik ben er in elk geval nog steeds van overtuigd dat de christelijke boodschap die er zichtbaar in aanwezig is, onzichtbaar overwelfd wordt door wat de meester-bouwers, als ingewijden in de traditie en gelovend in het absolute van de Jezus levend in hun gedachten, ingewerkt hebben in la Madeleine.
En, waag ik te schrijven, je gaat niet naar Rome; ik was in de ‘Tempel van de Hemel’ in Beijing. Ik stond er onder de hemelkoepel, op de plaats waar de keizer op de dag van het wintersolstitium, aan de Hemel verslag uitbracht over zijn regeren. Ik was er, ver verwijderd van het Europese gedachtengoed. Er zo ver af dat ik weet dat de religie hier de Hemel is en dat Hemel staat voor kosmos, en ik lees hier dat de Tao, die genoemd kan worden, zeker niet de naam van Tao is. Zo is de God die genoemd kan worden niet de naam van de Onnoembare.
Ik knoop hier het volgende aan vast – vergeef me als ik me beweeg in een dimensie die niet mijn dagelijkse is – maar in De Standaard van 3 juli, lees ik over de Ierse dichter, William Butler Yeats, in de mooie bijdrage van Joyce De Badts, het volgende:
‘I believe in the practice and philosophy of what we have agreed to call magic’…Hij geloofde oprecht, tot aan zijn dood, in een anima mundi, een universele kennis die volgens hem – ook door mij – door het christendom, rationalisme en materialisme van het victoriaanse tijdperk onderdrukt werd. De interesse voor spiritualiteit hoorde wel bij de tijdgeest, getuige The Golden Dawn die het bovennatuurlijke bestudeerde… Het lijkt voor ons, zonder Keltische achtergrond – niet voor mij want ik voel me als Kelt heel goed in mijn vel – allemaal wat zweverig, voor Yeats was esoterie heel ernstig. Het bovennatuurlijke was een dagelijkse realiteit, geworteld in de legenden die uit het landschap voortkwamen’.
Ik zeg en herhaal dat ik me goed voel bij deze woorden, al wat naar de Kelten overhelt is mijn thuishaven, ook het Evangelie van Thomas. Trouwens men ontneemt me niet de idee dat de Kelten, Pythagoras en de Jezus van Thomas afstammen uit een en dezelfde gemeenschap die is overgekomen uit het oosten.
[1] Wat ik gisteren aanhaalde uit het Evangelie van Thomas, zijn logion 2 … et étant bouleversé, il sera émerveillé, et il régnera sur le Tout.
|