De avond valt. Je zit in de tuin aan tafel met vrienden. Gefilosofeer over het geheime leven dat van de natuur is, over de bomen, of die toekijken of niet, of die weten of voelen dat we er zijn of niet, over de roerloosheid in de struiken en in de bladeren alsof alles om ons heen al ingeslapen is. De lucht is bezaaid met kleine pakjes wolken met het blauw van de hemel er tussen in en wij gedachten zaaiend lijk klanken waar we naar luisteren. Dan dichtbij, de zang van een merel. Daarna stopt plots het gesprek en is er enkel de stilte van de om haar as wentelende aarde op haar baan omheen de zon.
Het licht dat doffer wordt nu, dat vaal effen wordt, de merel, nu hoog in de kruin van de ceder die we zoeken maar hij houdt zich geborgen. We luisteren lang, aan elkaar gekluisterd in gedachten. Wie verbreekt de stilte, wie weet er nog iets te zeggen?. Buiten ons is er niets, geen wereld, geen verte, een auto misschien, een hond die blaft misschien, al wat is, al wat roert gebeurt binnen de cirkel van het samenzijn.
De tijd die hangen blijft, gedachten die niet gesproken worden. De tijd is van de bomen, van de struiken, is van de morgen toen we weg waren van elkaar, is van de avond nu we samenzijn. Het laatste licht over het klein bewegen van handen en gelaten, het laatste licht, de laatste fonkeling in het glas.
Magie van de avond, plots nacht.
Dit niet te bepalen, niet te berekenen ogenblik van het laatste licht, plots opgeslorpt, het moment, entre chien et loup, terwijl we verder vertellen over hoe het vroeger was, herinneringen aan andere avonden, met andere vrienden, een verre deur die toeslaat, de nacht die ons overvalt.
De volgende morgen ben je een wijsheid rijker, malted whisky drink je best met water en best met mate.
|