Halverwege het jaar heeft Ugo nagedacht over wat hij gerealiseerd had in de voorbije zes maanden en hij vond dat dit onvoldoende was, dat hij maar wat teksten had bij elkaar geschreven maar geen samenhangende bundel van gedachten die in elkaar verweven, een valabele boodschap droegen, of dan toch als één groot bewegend geschrift konden gezien en nagelaten worden.
Halverwege het jaar trappelt hij nog steeds waar hij trappelde in het begin van het jaar, in niets wijzer, in niets eenvoudiger of minder elitair, maar even complex qua inhoud en de blik nog steeds gericht op het oneindig oneindige dat zelfs niet in te beelden is.
Halverwege het jaar is zijn behoefte tot schrijven nog immer aanwezig, zelfs nog sterker en, in de tijd kijkend die nog voor hem ligt, nog meer dringend geworden, hem uitnodigend om eindelijk er toe te komen te verkondigen wat diep in hem aan het gisten blijft.
Halverwege het jaar is zijn honger nog niet gestild, hunkert hij nog steeds, zoals Mahler in zijn vijfde symfonie, het niet-te- bereikene te bereiken, de plaats waar hij uiteindelijk onvermijdelijk aankomen zal, buiten adem, leeg geroofd aan woordinhoud, uitgedroogd zoals een wortel in de woestijn.
Halverwege het jaar kan het evenwel ook, dat bij bliksem en donderslag, een wonder zich voltrekken zal, dat hij zal opstaan, verrijkt met een nieuwe goudader, geladen met totaal verse geestessappen en, uitgelaten - alhoewel gewond door de jaren - vertrekkende van uit de voedingsbodem van het oude, de tweede helft van het jaar opstijgen zal uit de lotusbloemen, een feniks gelijk.
Ik zelf heb dit nimmer gezegd of geschreven, wat echter niet betekent dat bij mij de wil zou ontbreken waar te maken wat hij in zijn vaandel voert.
|