Ik kan onmogelijk bijhouden wat ik in de laatste vijf jaar al geschreven heb en nog niet; het is even onmogelijk soms niet terug te vallen op dingen die ik op dit spreekgestoelte van mij al geplaatst heb. Ik zou uit elke blog één sleutelwoord moeten halen en op basis hiervan een alfabetische lijst opstellen die ik zou kunnen raadplegen alvorens mijn tekst via het kosmische medium, toe te vertrouwen om het tot bij jou, lezer, binnen te leiden. Want daar komt het eigenlijk op neer als ik inlog. Maar als ik, het me niet meer herinner, hoe zou een lezer zich herinneren wat hij allemaal al gelezen heeft van mij. Wat niet belet dat ik elk dubbel gebruik tracht te voorkomen.
Dit gezegd zijnde dacht ik vanmorgen, bij het eerste licht aan een verre vriend, die opstaat – zo zegt hij me toch - op het ogenblik dat ik begin te schrijven om naar zijn wijngaard te gaan, een oord dat in mij staat gegrift, zoals het ook aanwezig is in het geheugen van enkele vrienden die met mij in die wijngaard, jaar na jaar geholpen hebben bij de wijnoogst.
Terwijl ik schrijf over hem en zijn wijngaard – en hij weet dat ik er vandaag over aan het schrijven ben - zal hij er aangekomen zijn. Hij zal zijn wagen geparkeerd hebben tussen la grange et l’habitation en hij zal, nu het de période d’effeuilles[1] is, de snoeischaar in de hand, de wijngaard zijn ingegaan, zoals hij me herhaaldelijk zegde: ’le meilleur moment de sa journée’. Hij zal tussen de rijen zijn afgedaald, hier een tak weg snijdend, daar een tak om de trossen druiven die zich mooi aan het vormen zijn, lucht en licht te geven en zo rij na rij afwandelend, op en af tot aan de straat beneden en terug tot aan de straat boven, met voor zich uit het rijke gevulde landschap van wijngaarden en besneeuwde bergen, maar hij hoeft niet op te kijken, hij kent het landschap, hij draagt het in zijn genen: de lichte mistlaag die hangt over de Rhonevallei, diep onder hem, en over de wijngaarden en dorpen aan de overkant , met dichterbij la Chapelle Sainte-Marie en verder boven alles uitstekend, la Cathédrale de Valère et les ruines du chateau de Tourbillon, en verder tussen de wolken de besneeuwde toppen die hij bij naam noemen kan.
Het geeft me een vreemd gevoel te weten dat hij nu denkt aan mij, ik schrijvend over hem, dat hij me ziet in gedachten, en dat ik hem weet wandelen in een wijngaard die ik weet liggen in een landschap dat ik ken.
Het schept een wondere band tussen ons beiden. Ik verplaats me naar hem toe, hij verplaatst zich naar mij, we ontmoeten elkaar in een soort Arcadia van de geest, waar het goed is te vertoeven, zoals in het Arcadia van Dante, het Voorgeborchte, de lichtgroene grasvlakte, waar hij wandelde met Vergilius en Homerus, met Ovidius, Horatius en Lucanus.
Ik wandel lichtvoetig met hem door zijn wijngaard, gelukkig er te zijn deze morgen van laat juni, het licht al opgeschoven, de wolken opengebroken op strepen blauw, het blauw van het grote zinderende leven. Er zullen nu wel enkele dagen komen dat dit beeld zich herhalen zal, dat ik zal weten waar hij is à l’aube en wat hij doet, terwijl ik mijn blog zal schrijven en het licht zich spreiden zal over de wereld, een lang omfloerst gedicht gelijk.
[1] ‘Période d’effeuilles ou de pamprage’, of het ontdoen van de wijnstok van nutteloze bladeren om de oogst te optimaliseren.
|