(Teruggenomen uit een dagboeken herwerkt:een passage die ik zo maar niet wil laten verloren gaan op de dag dat voor de zoveelste maal in mijn leven, de zon op haar terugweg is.)
‘Gia mi fur dolci inviti a empir le carte / I luoghi ameni.’[1]
(‘Toen was het me zoet je uit te nodigen om in aangename oorden de kaarten op te vullen’.)
Het vraagteken bij deze twee versregels van Arioste, ons voorgeschreven door Stendhal op het couvert van zijn Chartreuse de Parme, is te vergelijken met het vraagteken bij een fles wijn die je gaat halen, zonder leesbril, uit de kelder, nadat de genodigden de voorziene hoeveelheid flessen al hebben geledigd en eens boven in het licht, het etiket erop beter bekeken, en niet meer wetende van waar deze fles komen kan, lees je: ‘Heritage Varone, Sion’ en onderaan in kleine letters Arvine-Valais. Mijn God, denkt je, het is een Arvine en je aarzelt om de fles te openen. Is dit wel het goede moment voor de fles, het moment de wijn waardig om geopend te worden na zovele andere flessen, een Arvine, wijn uit de Valais, Sion, de Rhone-vallei? Maar je kunt niet meer terug. Je houdt de lange smalle fles zorgvuldig lijk een relikwie en je opent ze met een speciale kurkentrekker, een ingewikkeld geval met hefboom.
Je herinnert je een Arvine[2] van vroeger met Robert Panchard en Gustave Cotter, je vrienden uit Wallis, de dag dat je met hen in Rarogne, het graf van Rilke heb bezocht, je weet welke verrassing je wacht en je weet ook dat de wijn haaks zal staan op het laatste glas uit de laatste fles op tafel. Religieus is je gebaar als je nieuwe glazen op tafel brengt, religieus als je van je glas de bodem vult. De wijn parelt licht als hij vrijkomt, zijn parfum komt je tegemoet en als je proeft een zachte prikkeling op de tong. Het is een lach van een wijn, je ruikt de bloem erin, de vrucht erin, al weet je niet dewelke.
Je proeft ook de schoonheid van een versregel die je ontdeed van zijn geheimenis terwijl je de glazen vult. Je houdt je glas in de hoogte, wenst iets te zeggen over de wijn die gaat gedronken worden, maar je komt te laat, niemand schijnt verbaasd over de roep van je echtgenote: ‘Maar het is een Arvine”. Alsof ze je zeggen wou maar het is een vers van Arioste die Stendhal op het couvert van zijn Chartreuse plaatste.
‘Maar het is een Arvine!’ De mens en zijn wijnen. Een land ken je maar als je zijn wijn hebt geproefd en de aarde erin hebt gesmaakt, las hij onlangs van een Franse schrijver; een versregel heb je maar gelezen als je weet wie de regel schreef en in welke stemming hij verkeerde toen de versregel hem bezocht. Gaat mijn vergelijking op, is het proeven van een wijn te binden aan het proeven van een versregel; is zeggen ‘maar het is een Arvine’ gelijk aan ‘maar het is een Arioste, het is een Karel Van de Woestyne, het is een Marnix Gijsen, het is een Hugo Claus’?
Je kent de wijn, je las de schrijver, of je kent hem niet, maar als je hem kent is het een blijheid hem terug te vinden, terug te proeven, terug te weten wie die regel schreef. Niemand is bij machte alle wijnen te kennen, en evenmin zal je Ariostes versregels ontcijferen als je Arioste niet kent, via Stendhal.
Maar het wondere is, je las de wijn en je proefde het gedicht en je tekende het op in je dagboek waar het geborgen bleef om jaren te rijpen, vooraleer geconsumeerd te worden.
[1] ‘Empir le carte’ - empir van riempire - van het gedicht, betekende het invullen, het inkleuren, het illustreren met woorden en personages, van de beeltenis op de tarotkaart.
[2] Om deze wijn enigszins te situëren: Op 9 november 1963 schreef Alfred Kramer hierover het volgende: ‘… Il faut savoir qu’il s’agit d’une vendange légèrement flétrie, récoltée en novembre. Elle n’est pas sèche ; elle a beaucoup de charme, mais elle garde encore une trace d’acidité que beaucoup de bons connaisseurs apprécient. Les Propos de l’Ordre de la Channe, Sion 1965.
|