Ik schrijf soms, als de gelegenheid zich aanbiedt, mijn tekst uit met de pen in een notaboekje dat ik kocht bij Schleiper en als volgt gecatalogeerd staat: ‘paper based on cotton rag with an addition of natural waste, fibres handmade according to a traditional organic process'. Het papier ervan is even goed geschikt voor aquarel-of andere tekeningen. Mijn pen met inkt ‘Lie de thé’, schuift erover licht schurend, maar positief is dat mijn geschrift heel dun blijft omdat het papier weinig inkt nodig heeft. Eigenlijk is het te goed voor de leesbaarheid van wat ik schrijf, maar het hindert me helemaal niet want het boekje is en blijft een document dat te bewaren is omdat het rechtstreeks in contact is geweest met mijn hand, de verlenging van de geest in mij.
Heeft het belang dit te vermelden, eigenlijk niet, maar het schrijven is een ingewikkeld proces van pen, inkt en papier, Umberto Ecco, in zijn 'In de naam van de roos', weet dit maar al te goed, en ik zie ook op de foto van Saramago, op de teergroene kaft van zijn El Cuaderno, de door hem eigenhandig geschreven tekst, afgedrukt in de Spaanse uitgave in mijn bezit, deze ook moet gebeurd zijn met een heel fijne pen, een pen om jaloers op te zijn.
De pen die ik gebruik is een pen die al lang meegaat, een Schaefferpen waarvan, met de jaren de grijze laklaag is weggeteerd en de koperen koker is bloot gekomen. Ik kocht deze pen bij een vriend die nog meer vriend gebleven is, het is een pen met een sentimentele achtergrond, niet alleen omwille van haar herkomst, maar evenzeer omwille van de vele jaren dat ze me vergezelt op mijn tochten naar wat is binnen het woord.
Heb andere pennen nog, waaronder een Parkerpen die ik ooit kocht in Harrods, London, wat voor mij een slechte investering is geweest want zelden heb ik ermee geschreven omdat de lijnen veel te dik uitvallen. Een schrijver van bij ons, een veelschrijver dan nog wel, Herman Brusselmans, wist in zijn beginjaren, over de Parkerpen te vertellen dat het de Rolls Royce onder de pennen was, maar zover ga ik niet.
De tafel waar ik schrijf, de pen waarmee ik schrijf, de inkt, het potlood waarmee ik in mijn ‘Schleiper’-boekje aanvullende lijnen trek, hoe zal dit nog verder bestaan na mij. Of dat ander handmade zakboekje dat uit Tibet komt met (handgeschept) papier waarin het zo heerlijk is om te tekenen, en dat ik kocht in de bijna witte abbaye de Montmajour in de Provence, niet zo ver van de molen waar Alphonse Daudet zijn brieven zou geschreven hebben.
Hoe zal dat alles er uitzien als ik er niet meer zal zijn, hoe mijn rekken boeken, hoe mijn manuscripten en al dat ik aanraakte met mijn handen, met mijn ogen, met mijn geest?
Een kleine wereld waarin mijn naam nog zal vermeld staan voor een tijdje, om daarna, als alle sporen die ik achterliet, met de herinnering aan mij, zullen uitgewist zijn, te vergaan.
|