Ik zit aan op een lunch, het Leie-landschap breed uitgestrekt voor mij. Ik zat hier regelmatig aan tafel met wijlen de zoon van Saverys hij had zegde hij me, dit landschap geërfd in zijn vingers van zijn vader.
Ik eet het landschap, ik eet de weiden met de koeien, de lijn van de canadabomen aan de einder en erachter het park van het kasteel. Il fut un temps toen we, een kleine groep vrienden samen, elke, maar dan ook elke zondagmorgen lopend hier aankwamen en even stopten aan een bocht van de Leie, met hetzelfde zomerse landschap van nu, of in de herfst toen het waaide, of in de winter met de sneeuw als een laken, of in de bottende lente met de reiger neergestreken.
De pijn van het herinneren, van wat is geweest en nu hangen blijft, ons beroeren blijft. Of het landschap dat opschuift in de tijd, onwezenlijk, onveranderlijk, het enige dat overblijven zal. En ons lichaam, onze ogen, onze handen onze aanwezigheid die vergaan zal, alleen de geest van ons die blijven zal, zoals de geest van Willy Saverys hier nog hangen bleef.
Ik zal gaan slapen met het landschap, met de glinstering van water, met de boten die hoog boven de weiden geruisloos voorbijschuiven. Ik zal ontwaken met het eerste licht en er over schrijven in mijn blog.
Het was een rijke maaltijd, alles was er: de reigers en de eenden, de meerkoeten, de weiden en het grote licht erover met de wolken om te schilderen, in lichte tonen van aquarel, is het niet Willy, jij die o zo graag het penseel hanteerde om de paarden van Waregem te tekenen, de hoeden van de heren en de dames. Op een dag heb je me in vertrouwen je schetsen getoond, we zaten buiten op je terras en we dronken een ‘duvel’, weet je nog?
Het grote leven dat stilte was en innigheid, samen te zijn in herinnering, ingetogen te zijn, woorden uitstrijkend lijk halen verf op een doek dat ineens is vol geschilderd.
|