‘Leer zo veel je kunt maar de waarheid zal je nimmer kennen’, dit schreef Timotheüs[1], de gezel van Paulus, in het begin van onze tijdrekening. Hij had er ook het schrijven, dat mijn domein is, kunnen aan toevoegen, schrijf oude man, schrijf zo veel als je maar wilt, het is toch in het ijle dat je schrijft, je tijd is voorbij, en al denk je dat je nog vele dagen hebt, iets nieuw kun je ons niet meer vertellen.
Dit is dan mijn waarheid en ook mijn gekheid die ik voortdurend de lof toezwaai – Erasmus kende dit - alleen al door met deze blog hysterisch door te gaan en te blijven doorgaan alsof het de belangrijkste zaak ter wereld was, alsof ik hiermede de wereld redden kon van de ondergang.
En hoe kijken ze op mij neer, als iemand die iets te vertellen heeft of als iemand die zich, ongeacht zijn ouderdom, blijft uitsloven om enkele lijnen te schrijven?
Lijnen tekst die me niets opleveren, die verdwijnen zodra ze in de ether komen en die ik, amper geschreven al moet vervangen door een andere vlucht van woorden, een vlucht zoals van de reisduiven die ergens in Bourges of Angoulême gelost worden, een ogenblik het licht verduisteren en daarna verdwijnen in de wolken, zo gaat het ook met mijn woorden, tenminste zo voel ik het nu duidelijk. En als ik dit vergelijk met wat ik gisteren schreef, of de dagen ervoor, dan weet ik que les jours et les pensées se suivent et ne se ressemblent pas, mais pas du tout.
Want wat wil ik er mee bereiken in feite, en ik weet het – maar ik weet het niet genoeg – mijn ijdelheid strelen en oppoetsen. Zeggen, kijk nu eens wat ik kan en hoe ik het volhoud.
Maar dit is larie. Ik lees Erwin Mortier en sta verbaasd hoe hij schrijft, hoe hij zijn woorden aan elkaar hecht en welke beelden hij er weet mee te bereiken. Zo lang ik dit niet kan ben ik niets, nada, rien, nothing.
My nothingness druipt de muren af. Ik tracht het te verbergen door wat diepte te geven aan wat ik vertel en hopen dat het gelezen en begrepen wordt door enkelen, want er komen geen scholen op af, geen massa mensen, men vraagt me geen handtekening, vraagt niet mijn mening over de toestand in dit land, over het schuldenprobleem van Griekenland en de toekomst van de Euro (die niet zal vergaan want de goed betaalde aanwezigen in het Europese parlement houden te zeer aan hun functie opdat ze deze ooit in gevaar zouden brengen).
Eigenlijk, alles op de keper beschouwd, en ik meen het, is het maar goed dat ik ongekend en onbemind blijf, dit is hier mijn plaats, deze die ik verdien, want ik ben geen Eco, geen Houellebecq, geen Coetzee, en zal het nooit worden. Ik ben maar een doodarme blogger die zich nog enkel in gedachten verplaatst om telkens weer terug te keren voor zijn scherm of voor zijn blocnote, de plaats waar hij zich uitleeft en de indruk na laat op zoek te zijn naar iets dat hij nooit vinden zal, iets dat niet bestaat om gevonden te worden, enkel maar een vlag is, beschreven met woorden, wapperend in zijn achtertuin, in wind en in regen en soms, in het wankele licht van de maan, soms in het grote licht van de zon.
Maar van de dagen weet ik dat ze vliegen, het overige is bijzaak.
[1] Ever learning and never able to come to the knowledge of the truth. (2 Timothy 3, 7, King James’ Bible).
|