Ik zit een ganse dag gekluisterd aan mijn scherm. Niet dat ik er voor blijf zitten en niets anders doe dan schrijven, maar waar ik ook ben, of wat ik ook doe, in mij is er iemand die wacht op de komst van een zin van waaruit hij vertrekken kan om, schrijvend zelfs in gedachten, te volbrengen wat de essentie van zijn leven is.
Zo hoort hij heel wat stemmen die lijk de wind in de bomen doorheen zijn hoofd ruisen en is hij, een groot deel van de tijd niet veel meer dan dit geruis. Soms is hij minutenlang bezig als een automaat terwijl hij in gedachten aan het verwoorden is wat hem te binnen valt en wat hij tracht te ordenen en dit op elk ogenblik van de dag, zelfs in omstandigheden wanneer hij een en al aandacht zou moeten zijn. Hoe leeft hij dan anders dan een wandelende tak in een boom, kleurloos in zijn omgeving als hij niet spreken kan over wat leeft in hem, wat galoppeert in hem.
En toch denkt hij, verdoe ik mijn tijd, toch blijf ik handelen alsof ik nog al de tijd van de wereld heb en – het is geen noop, het is geen weten - dat wel ooit gebeuren zal wat ik me, mijn leven lang reeds heb voorgenomen te doen. Ik weet dat ik in mij verschillende personen mee draag, die geen overleg plegen met elkaar, die om de beurt hun zeg willen hebben en die ik om de beurt tot leven laat komen.
Zo is in dit verhaal dat hij nu aan het schrijven is, nu eens deze en dan eens gene aan het woord, dan eens de persoon die ik ben. En de laatste dagen is het meestal hij die door het komende gevangen wordt gezet.
Het komende dat, zegt me Bernard D. - die ik gisteren ontmoette in het landschap van mijn zuster de Leie, een landschap uitlopend als een oase van leven, van bomen in alle vormen en alle kleuren van groen, en aan ons voeten het haastige vloeien van water - (zegde Bernard me), en hij sprak met enthousiasme en blinkende ogen, over het laatste boek, ‘Soumission’, van de grote Michel Houellebecq – daar zijn we het beiden over eens - dat ik lezen moet en waarin beschreven staat wat ik meen te zien als de toekomst van het Westen en als de toekomst van mijn kleinkinderen en achterkleinkinderen, misschien zelfs van mijn kinderen al.
*
Pas nu dus kom ik tot de ontdekking, dat wat ik schreef bovenaan deze blog, dat ik, hoe zeg ik het anders, wel degelijk opgesloten zit voor mijn scherm. Dat Erwin Mortier is blijven liggen, dat de Koran is blijven liggen, dat Pablo Neruda voor de zoveelste maal geopend werd en terug op zij gelegd, dat de literaire supplementen van De Standaard zich opstapelen naast mij met, als ik opkijk, voor het raam de kleurklanken van de tulpen die hun bladeren beginnen te verliezen om nog enkel de stengel met de zaadbol over te houden.
Hoe complex de mens wel is, hoe hij aangezogen wordt door het ene en het andere op zij schuift, verward door de veelheid van de mogelijkheden van zijn geest, lezen en schrijven en kijken, de stekelbes in bloem, de aalbes, de rabarber opgeschoten, een tak van de ceder afgescheurd, gevallen in de haag die wild en krachtig aan het uitgroeien is.
En nu, onverwacht, ‘de’ Michel Houellebecq die opduikt uit de mist van dagen, de man van ‘La Carte et le Territoire’ en van het omheinde bos van vijfhonderd hectaren, de man die ik lezen moet, terug opnemen moet en binnen brengen in mijn wereld.
Zo deze morgen, wakker geworden en beginnen schrijven wat me te binnen viel, heb zelfs het gordijn niet opengeschoven om te zien of de maan er was boven het nok van de gebuur. En als ik het doe, de luchten gesloten, met vlekken donker en lichter grijs, zoals de gevoelens in mij, een deel dankbaar, een deel verwarrend, een deel te veel en een deel te weinig.
Het is 05.59, het is een dag van het jaar 2015. Het is wat ik deze ochtend als inleiding op deze dag zal geschreven hebben. Het stille gebeuren van de mens die ik ben, denkend aan de titel van een boek waarmede ik me meer en meer vereenzelvig: ‘De stille man’, van Van Hoogenbemt. Meer ben ik niet.
|