Nu ik geen gedichten meer kan schrijven: de vijver en de avond.
We waren gisteren op vele wegen en op vele plaatsen. We waren van hier en van ginds, van landschappen en van ingetogen zijn. We waren zoals altijd met woorden gevuld, woorden die ons zegden wat er te verhalen viel over ons zelf en over de wereld, te neergeslagen, te ontvankelijk voor toestanden die waren en beter niet waren.
En de echo van dat alles bleef komen en keren. Zo gebeurde het dat in de late namiddag, de vijver waar we zaten, stilte en bewegen was zoals wij, rust en roerselen van hart en geest, en ook, inzicht en toevlucht er te zijn en er te blijven.
Te zijn, een stukje eeuwigheid van water in ons neergekomen, en dat het goed was er te zijn onder vrienden. Er neer te zitten, te denken en te spreken over kleine dingen die voorbij gaan en andere die blijven zullen.
Er rond te lopen om vers gezaaide grassen te zien groeien en de bloemen die al uit de grond gekomen waren om te bloeien, hondsdraf en boterbloem, waterranonkel en begin van eendenkroos, duizendblad en koekoeksbloem en andere waarvan ik de naam vergat, om ermee mijn ganse jeugd terug te roepen toen ik in de wijde wereld waar ik woonde, in de weide liep achter de vlinders aan, nameloos kind en niets meer.
We dachten ook, de vijver zal er altijd zijn, tot ver na ons, onaangeroerd, gestold in de tijd, die culturen lang duren zal en ook erna, maar vooreerst peis is en vrede in ons hart, vandaag en morgen en zo lang we er zullen zijn. Zo dachten we.
En gezien ook, wat was van het verschuiven van het licht naar de avond toe, als de wind ging liggen en het water zich effende tot de perfectheid van een spiegel, met nog in de hoeken bloesems opgehoopt, zoals het altijd moet geweest zijn, in de jaren er voor en de luchten bijna regen waren die later komen zou en die de aarde daar zo nodig had om uit te lopen in een tapijt van groen tot in de bomen er omheen, als omheen wij die er waren.
En die luisterden, het ruisen van de bomen stil gevallen en keken hoe het licht werd opgeslorpt, werd uitgedund en weg geveegd, cirkel van wat komt en gaat en terug zal komen.
Zo gebeurt het ook dat nu de vijver inwerkt op wat ik schrijf, dat ik dit ogenblik niet zou zijn wat of wie ik ben, ware er de vijver niet om me te helpen, waren er de vrienden niet, jong nog en krachtig en vol beloften en wij hun woorden overgenomen en gemengd met die van ons, gedroomd hun ouderdom te houden, een ogenblik uitgelaten.
De avond lijk een roos gesloten.
|