Een paar dagen al dat ik het gevoel heb dat de woorden niet komen zoals ik het wensen zou, dit is de reden waarom ik gaan putten ben uit het manuscript dat, alhoewel too slowly in progress, anders wellicht nooit het daglicht zou gezien hebben. Ik weet dat dit voorbijgaande is, dat mijn intellectueel en fysiek bioritme heel laag staat, emotioneel, heel hoog – ik zocht het op – dus als het vandaag iets minder is, vergeef het me, ik laat jullie niet vallen, ik blijf trouw aan de opdracht aan mezelf mee gegeven voor mijn laatste jaren, een opdracht die ik honoreren zal, zoals destijds een wissel werd gehonoreerd door de betaling ervan, aan trekker of geëndosseerde, op de vervaldag.
Alles op de keper beschouwd is het niet denderend wat ik schrijf en hoe ik schrijf. Ik lees tussendoor van Erwin Mortier, zijn ‘Godenslaap’. Ik sta versteld bij zijn enorm rijke woordenschat en hij grijpt me voortdurend bij de keel door het verrassende van zijn verbeelding. Het verhaal dat hij gebruikt verdwijnt erbij, heeft niet het belang dat eigen is aan de roman, het evolueert in de schaduw van zijn taal. Ik kende Erwin Mortier niet, ik leer hem nu kennen, die man schrijft grote literatuur. Ik weet nu dat wat ik schrijf maar wat nada’s zijn en dan denk ik onvermijdelijk aan Jorge Luis Borges die over zijn ‘nada’s’ het volgende schreef. Alsof hij zich tot mij zou richten:
Onze ‘nadas’ verschillen weinig, de omstandigheid dat jij de lezer bent van deze oefeningen en ik de schrijver is onbeduidend en onverwacht[1].
Of wat hij schreef maar ‘nietsen’ waren is een andere zaak maar, als er iemand is geweest die zinnige dingen heeft geschreven dan was het wel Borges.
Waarom schrijf ik dan? Er is maar een geldige reden, ik schrijf omdat het nog het enige is dat ik bij machte ben te doen, wat letters aan elkaar koppelen tot woorden en, pagina na pagina samenbrengen tot een geheel, ongeacht of wat ik schreef waard is gelezen te worden. Of is het maar triviaal en had om het even wie, die in mijn omstandigheden zou geleefd hebben, de zaken kunnen schrijven die ik hier achterlaat, is een vraag die Borges zich niet stelt, hij weet het.
En, als ik schrijf wat ik achterlaat, vraag ik me dan voldoende af of de golflengte waarop ik ben afgestemd bij het schrijven overeenstemt met de golflengte waarop mijn eventuele lezer is afgestemd? En als het niet zo zou zijn moet ik dan verbaasd zijn dat de zin en de betekenis van mijn woorden soms moeilijk doordringt bij velen?
[1]Nuestras nadas poco difieren; es trivial e fortuita la circunstancia de que seas tù el lector de estos ejercicios, y yo su redactor. Jorge Luis Borges : Obra poética, Bibliotheca Borges, Alianza Editorial, quinta réimpression, 2002.
|