Deze aaneenschakeling van blogs wordt mijn dagboek. Het vertegenwoordigt het essentiële van de vijf laatste jaren van mijn leven. Wat onschuldig is begonnen is nu ernst geworden, al heb ik het nimmer zo bedoeld het is gegroeid in die richting. Heeft het dichter komen tot, er iets mee te maken, is het een soort van verheerlijking van het ogenblik dat zich aanbiedt met zevenmijlen laarzen geschoeid?
In elk geval mijn lichaam is verraderlijk. Ik kijk uit hoe het opstaat uit het bed en hoe het slapen gaat. De jaren hebben gemaakt dat het eerder een hinder is geworden dan een gemak om mee te leven, een zwaarte eerder dan een lichtheid, meer een pijn dan een vreugde. Ik moet het aanvaarden zoals het zich voordoet, de ene dag wat beter dan de andere en ik kan niet anders dan het te ondergaan zoals het zich aanbiedt.
De woorden die ik schrijf zijn mijn balsem, zijn mijn enige soelaas, vallen deze weg dan ben ik maar wat schroot, hoe cru het ook moge gezegd zijn. Maar, mijn geest is actief, hij is mijn redding, hij is mijn houvast. Dus het gaat goed met mij, ik stijg telkens op met mijn blog en zweef, de vleugels wijd open, een meeuw gelijk.
Toen ik gisteren slapen ging was er de schittering van Venus in het zuiden, de planeet die mijn hart veroverde dankzij van Velikovsky. Een lichtpunt om (ooit) over te schrijven omdat hij om vele redenen uitzonderlijk is, ik kroon hem vandaag zoals ik het lichtpunt kroon van een vriend, Rik van Damme, die me de cover mailde van een nieuwe dichtbundel van hem, met een titel die enkel hij kan schrijven : ‘Wanneer de wind gaat liggen’.
Ik groet hem hier. Ik zeg hem dat zijn gedichten voor mij meer zijn dan ‘zinvolle stofjes in het grote oog van de eeuwigheid’, dat het flarden geest zijn die hij de wereld in stuurt, geladen met eeuwigheid, gestold in de tijd en in volle wind ademend. Ik verheug me met hem, een bundel uitgeven is een zuivere, heerlijke prestatie, het is me nooit gelukt, heb ook nooit een poging gedaan omdat ik vreesde nog niet te hebben bereikt – denkend te veel aan T.S.Eliot en te weinig aan het milieu waarin ik was opgestaan en opgegroeid - wat ik bereiken wou. Ik heb wellicht te hoog gemikt en ben er niet in geslaagd. Al dacht ik het soms, opstijgend in mijn woorden, tot het me duidelijk werd dat er meer nodig was en ook dat mijn ingesteldheid niet strookte met de gang van zaken in de wereld die me boven het hoofd was gegroeid.
Zo verlopen de dagen van de mens, geconfronteerd met een vermoeid lichaam, en zo verloopt het met de mens die zijn lichaam op zij laat liggen en in de huid van zijn geest kruipt waar het hechte leven geleefd wordt. Dit is de weg die allen die schrijven bewandelen, ook de vriend met zijn nieuwe bundel. Ook hij moet deze ontdubbeling kennen als hij neer gaat zitten om de streling van het woord af te tasten tot in de nabijheid van de echo van de gevoelens in hem, tot vergeving van alle leed anderen aangedaan en benadrukkend alle vreugdes in het leven opgedaan.
Poëzie bedrijvend, ingeslapen voor het open raam en wakker wordend bedekt met bloesems van de kerselaar.
|