|
De spiegel die de vijver is, de bomen er gegroeid, naar boven, naar beneden, naar binnen en naar buiten osmose van wat zichtbaar en onzichtbaar is.
Het evenbeeld als van het hart het kloppen is.
Als van de bomen het de sappen zijn die stijgen van uit de fijnste wortels tot in de luchten, roekeloos roerloos in alle stilte, tot er stilte is alom.
Al dacht je het niet te horen, je hoorde het, al dacht je ook, de wereld is me vreemd, en laat ons hier de tenten bouwen om er te zijn en te verblijven, zoals de vijver met havik en met sperwer, met alken neergestreken, geen eenzaamheid er was, geen verlatenheid geen verlies van waarden.
Alsof van alle tijden, dit de tijd hier was er te worden opgetild tot in de hoogste toppen waar je zitten blijft de lucht tot in je aderen, ademloos.
Je hebt van vele zaken nooit geweten wat je beroerde om van de vijver te zijn, je erin spiegelend..
Er te staan en er te wonen, opgenomen in wat van water is en aarde, van wolken en van luchten is, zwermen die van kraaien zijn, getekend in de bomen.
En je ingetogen spreken kunt: de spiegel die de vijver is, niet rakend, niet verstorend met je woorden omdat zo effen waar de zon in duikt. Terwijl op een plaats, sneeuwklokjes bij valavond als verrassing staan,
heel schuchter.
|