Jacob Bronovsky, in zijn The Ascent of Man[1] leert me dat
When Pytagoras had proved the great theorem, he offered a hundred oxen to the Muses in thanks for their inspiration.
Bronovsky voegt er nog aan toe:
It is a gesture of pride and humility together, such as every scientist feels to this day when the numbers dovetail and say. This is a part of, a key to, the structure of nature herself.
Ik ook heb een geschenk te offeren in alle nederigheid aan de Muzen die me elke dag bezoeken en me elke dag in de mogelijkheid stellen een blog te schrijven, de ene wat beter dan de andere, maar dit ligt dan aan mij die niet volledig begrepen heeft wat de Muzen me duidelijk wilden maken. En de Muzen komen soms uit een onverwachte en toch verwachte hoek. Zo stuurde een vriend van vele jaren me deze morgen een mooie tekst, van een volgens hem onbekende schrijver deze kan even goed hijzelf geweest zijn ik licht er uit de volgende passage:
Vieillir en beauté, c'est vieillir avec son cur; Sans remords, sans regret, sans regarder l'heure. Aller de l'avant, arrêter d'avoir peur ; Car, à chaque âge, se rattache un bonheur. Vieillir en beauté, c'est vieillir avec son corps ; Le garder sain en dedans, beau en dehors. Ne jamais abdiquer devant un effort. L'âge n'a rien à voir avec la mort.
Ik kan alleen maar dankbaar zijn dat ik mijn dagen doorbrengen kan met creatief te zijn in wat van de wereld van het woord is et de ne jamais abdiquer devant un effort. En het is juist, de leeftijd heeft niets te maken met de dood. Ik schrijf wel over de dood maar zoals Cheng zegt, schrijven over de dood is schrijven over het leven en het zijn de Muzen die me geestelijk in leven houden. Het is enkel dit dat telt, en ik ben er zeer dankbaar om, ook omdat ik denk te schrijven in de richting van, en me zelfs reeds met de toppen van neus en voeten bevind in zijn domein, van de homo sapiens sapiens.
Waar kan ik beter vertoeven dan daar, in een toestand van nederigheid en dankbaarheid?
[1] Jacob Bronovsky: The Ascent of Man, Little, Brown & Company, Boston/Toronto, 1973, pag.115
|