De levensboom in ons geplant verliest zijn bladeren, het grasperk is al vol gestrooid.
We hopen dat het niet vandaag zal zijn en ook nog morgen niet, dat we de tijd nog krijgen, zo dat dit gedicht maar niet het laatste is.
Hoewel eigenlijk, wie zal het deren of we veel of weinig schreven, want wat we zeggen konden was een herhalen maar van wat zovele malen al verkondigd werd, met trommels en met fluiten over de velden uitgebazuind.
Al denken we wat verder toch te zijn opgeschoten, iets, een bloemenkrans te hebben toegevoegd aan wat in oude boeken als waarheid staat gearticuleerd.
We kijken uit, reikhalzend elke dag, of er op de verweerde takken geen nieuwe botten zijn gekomen die zich met een plof als nieuwe woorden zullen openen,
nu we bijna leeg geschreven zijn.
|