Dit is het vervolg van de meest dramatische geschiedenis die Dante beleeft in de Hel.
'Toen ik vòòr het ochtendgloren ontwaakte hoorde ik mijn zonen die met mij waren, in hun slaap om brood vragen. Je moet wel hard zijn als er geen smart in jou opkomt, als je maar denkt aan wat je hart te wachten staat! En als je dan niet weent, waarvoor zou je dan wel kunnen wenen?'
En dan werden de kinderen wakker en naderde het uur waarop ons gewoonlijk voedsel werd gebracht, echter, gezien de droom, was er grote twijfel
En ik hoorde beneden de deur sluiten van de vreselijke toren en keek zonder woorden mijn zonen aan.[1]
Ik weende niet maar ik versteende, zij weenden wel en mijn Anselmuccio zegde me: Vader, je kijkt zo, is er wat?. Maar ik weende niet en antwoordde niet en zo bleef ik de ganse dag en de nacht daarop tot een andere zon zich opende op de wereld.
Een straaltje licht was binnengekomen in de droevige kerker, ik zag me weerspiegeld in de vier gelaten en van smart beet ik me in beide handen.[2]
Waarop de kinderen, vermoedend dat ik dit deed omwille van de honger, opsprongen
en zegden: vader, we zullen minder pijn hebben als je ons eet, je hebt ons gekleed met dit miserabel vlees, neem het nu terug.[3]
Toen kalmeerde ik me om hen nog niet meer bedroefd te maken. Die dag en de volgende dagen bleven we zwijgzaam: Oh wrede aarde waarom heb je je toen niet geopend? De vierde dag wierp Goddo zich uitgestrekt voor mijn voeten neer, zeggende: Vader, vader, help me toch, en hij stierf ter plaatse. En zoals jij me ziet zag ik toen, de vijfde en zesde dag, de drie overige sterven, en
blind geworden en elk van hen betastend bleef ik twee dagen lang hun naam roepen, daarna, meer dan de smart, vermocht de honger. [4]
'Meer dan de smart vermocht de honger', welk drama verbergt deze versregel 75 van canto XXXII?
[1] Ed io senti chiavar luscito di sotto / allorribile torre; ondio guardai / nel viso a miei figliuoi sanza far motto. (Canto XXXIII: 46-48) [2] Comun poco di raggio si fu messo / nel dolorose carcere, ed io scorsi / per quattro visi il mio aspetto stesso / ambo le man per lo dollor mi morsi (XXXIII: 55-58) [3] E disser : Padre, assai ci fia men doglia / si tu mangi di noi: tu ne vestisti / queste misere carni, e tu le spoglia! (XXXIII: 61-63) [4] Già cieco, a brancolar sopra ciascuno/ e due dὶ li chiamai, poi che fur morti : poscia, più che il dolor, poté il digiuno. (XXXIII: 73-75)
|