Als de reus Nimrod hen ziet aankomen spreekt hij hen toe: Raphèl may amèch, zabi almi, woorden die niemand begrijpt en zonder betekenis zijn, waarop Vergilius reageert:
Laat hem maar staan en verspil geen woorden want elke taal is voor hem zoals die van hem voor de anderen, niemand begrijpt ze.[1]
Ze zien op een boogschot afstand een andere reus staan, nog schrikwekkender dan Nimrod, zijn linkerarm op zijn borst en zijn rechterhand op zijn rug, vastgebonden met een ketting die wel vijfmaal vanaf zijn nek over het deel dat zichtbaar was om hem lag gedraaid. Vergilius vertelt hem dat hij Ephialtes heet en dat deze een test wou doen om te weten wat hij vermocht tegen de oppergod Jupiter, en om deze reden hier nu zijn verdiende loon had gekregen. En toen deze in beweging kwam, zegde Dante:
Meer dan ooit vreesde ik toen de dood en de vrees ware voldoende geweest had ik de kettingen niet gezien.[2]
Maar hun tocht gaat verder tot ze aankomen bij Antaeus, een andere reus die zeker wel vijf vadems, zijn hoofd niet meegerekend, boven de rand van de put uitstak (vijf vadems of cinqualle : en de uitleg bij de Italiaanse versie lalla era una misura fiamminga corrispondente a circa sette metri).
Vergilius spreekt tot hem enkele vriendelijke woorden en vraagt hem om hen naar beneden te dragen en hen daar af te zetten op de plaats waar het water van de Cocytus door de koude, ijs is geworden. Als je dit doet voegt Vergilius eraantoe dan zal je roem op aarde nog toenemen want hij hier, zal erover schrijven want hij leeft en hoopt nog lang te leven
indien voor die tijd de genade(van God) hem niet tot zich roept.[3]
[1] Lasciamo stare e non parliamo a vὸto;/ ché cosὶ è a lui ciascun linguaggio /come il suo ad altrui, cha nullo è noto». (XXXI: 79-81) [2] Allor temettio più che mai la morte, / e non vera mestier più la dotta, /sio non avessi viste le ritorte. (XXXI:109-111) [3] se innanzi tempo grazia a sé nol chiama. (canto XXXI: 129)
|