De groei van de planten in de tuin is stilgevallen en de kracht verdwenen uit het licht, in mij voel ik de echo van dit verzwakken.
Er is meer echter, het is alsof ik ben gaan uitzwermen buiten het omhulsel van mijn lichaam en dat ik, met die stilte in mij, meer deel ben geworden van het omringende: de luchten, de geluiden, de sterren en de planeten en ook en vooral, met het kleine leven in zwammen en mossen, in grassen die alle hun zaden en sporen hebben uitgestrooid, nieuw leven in potentie. Ik ook vermag het zaad van mijn geest uit te strooien in mijn geschriften, wel niet te vergelijken met het wonder van het kiemende zaad, maar dan toch geladen met trillingen van leven. Dit gevoel te kennen is lijk een warme wolk, waarin ik beweeg en schrijven kan. Maar het verstillen van de natuur opent andere perspectieven en laat me toe afstand te nemen van vele dingen, for if death has the quality of mystery it is only so because of the abundant mystery of life[1]
In de vlakte van de geest wachten vele zaden die vruchten zullen dragen, eens opengebarsten; en eens de tijd erover, groeien zullen tot rode beuken ruisend boven je hoofd, en jij je handen gevouwen als in een droom, nog slaap gebonden. Je hoopt het maar terwijl de regen valt en de stilte woekert in de mossen met paddenstoelen van begeestering. Maar zien wie we zijn, doen we niet. O, Ouspensky, velen lopen de wereld voorbij, velen denken dat hun lichaam zal sterven, niet om te verrijzen tot een ander leven, maar om uit te doven en te verdwijnen onder een grauwe steen met wat naam erin gebeiteld en het licht erover van herfst en winter en vallende bladeren die de letters bedekken zullen, even maar. Toch zullen er zijn die de geur van kweeperen hebben geroken in tekens van overmoed, de wijding van de avonden hebben gekend, de sterren en planeten hebben geweten hoog tussen boven de bomen, en in het avondlicht de zilveren glans van de stroom - in hun herinneren de lichtflits van een kronkelende aal die ze vingen, lang, lang, geleden - en late boten en het klotsen van het water in het riet en tegen de oever waar de rietgors op de morgen wacht. Echos van innigheid, cel in cel gedrongen en versmolten, zoals het altijd was en altijd zijn zal.
En leerden we van stof te zijn en tot stof terug te keren terwijl geleerd moest worden van geest te zijn en tot geest terug te keren, wat een andere wereld had gegeven, een andere vlakte waarover het licht in gouden schichten een symfonie van nieuw leven gebaard zou hebben en wij allen, novemberlicht en hoop op eeuwigheid, erin opgenomen. En de tijd die zich slingert lijk de entrelacs in Keltische tekeningen die geen begin kennen en vooral geen einde, geest ontstaan uit geest en kerend naar geest, de geest van God wellicht, al is het nog niet duidelijk, maar dit komt ooit wel. En zoals dat Keltische lofwerk in ranken en spiralen, slingert hij zich door de ruimte van de tijd en is hij daar waar hij verblijven zal in woordeloze gedachten, die zijn als een lange hunker die enkel de schoot van de vrouw kan verwoorden als je er in opgenomen wordt, als je er binnenin opgezogen wordt, als je je erin verliest, geest en lichaam, een ogenblik, de fractie van een ogenblik, als het zaad opspringt en de dood het leven is.
Of de lijn die hij is, die haar lijn snijden gaat in dit ene punt dat van alle tijden en van alle geslachten is en hoe hij zich verliest in haar, als hij over haar en in haar en dwars door haar zich boort om uit te komen in een immens gevoel van oneindigheid, zelfs al was het slechts een minieme fractie van tijd.
Hoe kan deze tekst, verward als hij schijnt, maar in één ruk neergeschreven, zonder ademen bijna, zonder de pen op te heffen, woord gebonden aan woord. Een impressie slechts die eens begonnen omgeleid wordt door bepaalde gevoelens die zich mengen gaan op het ogenblik dat ze naar de oppervlakte stijgen om verwoord te worden. Of tortels in de bomen, of het vallen van de regen, of vader naast hem die mijn jongen zegt en dat het weer winter wordt.
De zoveelste herademing van de dood en de tekst van Johannes, gehaald uit de King James versie, open en bloot op de tafel waaruit zijn woorden zijn ontstaan:
'Verily, verily, I say unto you, except a corn of wheat fall into the ground and die, it abideth alone : but if it die, it bringeth forth much fruit'.
[1] Christopher Fry in his lecture on death, Chichester Cathedral, 1977.
|