Met canto dertig nader ik de luchten waar ik terug met Dante en Vergilius de sterrenhemel zal zien, maar nog ben ik er niet en evenmin Dante. Deze kent hier duidelijk een moeilijke periode en vooral gebrek aan inspiratie. In dit Canto heeft Minos de zondaars ondergebracht die zich hebben schuldig gemaakt, niet aan het vervalsen van metalen, zoals deze van voorgaand canto XXIX, maar wel zij die erop uit waren anderen te misleiden door zich als een andere persoon voor te doen. Hij begint met enkele verhalen van waanzin te gaan halen bij Ovidius die voor Dante een onuitputtelijke bron schijnt te zijn. En zijn voorbeeld is dramatisch en vult zijn verzen 1 tot 21 waarin hij de geschiedenis verhaalt van Semele, (die ook deze is van Georg Friedrich Händels opera) dochter van de Thebaanse koning, Cadmus, die een verhouding had gehad met Jupiter en aldus de toorn had opgewekt van Juno. Deze wreekte zich door Athamas, de echtgenoot van Ino, zuster van Semele, met waanzin te slaan. Toen deze Athamas, zijn vrouw Ino zag met zijn twee zoontjes in haar armen,
riep hij uit : Span de netten dat ik de leeuwin en haar welpen vang in de doorgang![1]
Waarop hij een van zijn zoontjes vastgreep en te pletter sloeg tegen de rots. Ino vluchtte met het andere zoontje en sprong met hem in het water waar ze verdronken. En het andere verhaal over Hecuba die uitzinnig, als een hond begon te blaffen, nadat ze haar dode dochter zag en op het strand het lijk van haar zoon. Dit alles om er toe te komen dat men noch in Thebe noch in Troje ooit personen zag die zo door de razernij waren gegrepen als de twee schimmen die hij daar zag rennen :
bijtend zoals het varken als het uit zijn hok wordt losgelaten.[2]
Eigenlijk is er moed nodig om verder te lezen en te horen dat een van hen, de Aretijn is (inwoner van Areppo of de alchemist van canto XXIX), dat het die razende gek, Gianni Schicchi is die hier rondraast en iedereen die hij onmoet aanvalt. Dante wil ook weten wie de tweede schim is:
En hij tot mij: Dit is de oude ziel van de misdadige Mirra (dochter van koning Cinyras van Cyprus) die op ongeoorloofde wijze de vriendin werd van haar vader.[3]
En om met haar vader de zonde te bedrijven, had ze zich vermomd in een andere vrouw.
[1] gridὸ: «Tendiam le reti, sὶ chio pigli / la leonessa e i leoncini al varco.» (canto XXX: 7-8) [2] Che mordendo correvan di quel modo / che il porco quando del porcil si schiude.(Canto XXX: 26-27) [3] Ed egli a me: Quellè lanima antica / di Mirra scellerata che divenne / al padre fuor del dritto amore amica. (XXX: 37-39)
|