Ik schrijf zonder om te zien, zonder te kijken wie me volgt op mijn weg, mijn weg naar Compostella, solo en met blaren op de voeten en meer nog, op de geest. Ik ignoreer de stem in mij die ik hoor als ik neerzit om verder te gaan. De stem die me herhaalt: Stop er mee man, het is genoeg geweest, je verveelt de wereld met wat je schrijft, je wiegt er de mensen mee in slaap. Je bedriegt jezelf met te denken dat, de Dante waar je zo plichtsgetrouw mee begaan bent, voortgezet moet worden tot je er bijvalt, ergens halfweg in de omgeving van Saragùn, waar er op deze dag heel wat pelgrims lopen, hun lichaam pijnigend omdat hun geest sterker is dan wie of wat ook. Je denkt één van hen te zijn, terwijl je aan het wegkwijnen bent, tot in je woorden.
Dit is de morgen van 30 september, je ruikt het zure van de bladeren die zich opmaken, je ruikt het zilte van de luchten die zwaar op je neerkomen, je telt je dagen tot je volgende verjaardag die je eens te meer bespringen zal, om je eens te meer achter te laten met je zucht naar woorden om, zoals je jezelf voorhoudt, niet te vergaan in ledigheid. De hoop, de vooruitzichten die je eens bezielden zijn aan het verwateren, hebben geen vaste grond meer, je schrijft op het drijfzand van de uren.
Op een dag val je stil, sprakeloos, woordenloos, alle gedachten weggezogen, uiteengerafeld en verdord tot wat gebeente in a waste land dat je opslorpen zal, je verpulveren zal, zodat je verpulverd achterblijven zult, eens je ophouden zult te zijn wat je nu nog bent.
Laat je het gebeuren?'
|