|
Canto Vijftien begint met een zin à la Dante :
De damp die opstijgt boven de beek is zo dik dat hij, zoals de Vlamingen tussen Wissant en Brugge uit vrees voor de golven, dijken bouwden om de zee te keren, het water beschermt tegen het vuur. En ook zoals de inwoners van Padua hun dorpen en versterkingen langs de Brenta beveiligden vooraleer de sneeuw smolt in Chiarentana, zo waren er langs het kanaal dammen opgetrokken:
Naar dit voorbeeld maakte hij deze dijken, maar niet zo hoog en niet zo breed, de meester maakte ze, wie hij ook was [1].
Dorothy L.Sayers heeft er geen problemen mee: God is, of course, the Supreme Architect of Hell (canto III: 4-6); but the constructional details would be supposed to be carried out by some of the Intelligences who are His ministers
Dante echter spreekt zich niet uit, zodat ik tussen de lijnen zijn vraag meen te horen wie de Hel wel concipieerde. Was het God, als onderdeel van zijn schepping en dan wist God van in den beginne wat er met de mens gebeuren zou, of was het Lucifer. En zeker een andere vraag die oprees bij Dante, gebeurde dit vóór of na de val van Adam of vóór of na de val der engelen?
Doe ik je tekort, Dante als ik dit opmerk? Ik denk het niet, jij hebt eraan gedacht, jij wist dat deze vraag zou gesteld worden maar voor jou blijft het eender, de Hel is er, je wandelt er dwars doorheen en je beschrijft wat je gezien hebt, wel verbaast het me dat je spreekt over de dijken tussen Wissant en Brugge, heb je deze misschien ooit bezocht en waart je ooit in het land dat het mijne is?
De dijk volgend, met het woud ver achter hen, ontmoeten ze een groep zielen die komen aangelopen en hen aankijken zoals mensen elkaar aankijken s avonds bij nieuwe maan met een gescherpte blik, zoals deze van een oude kleermaker die het oog van de naald zoekt.[2] (aldus Dante),
Op die dijk, waar de zielen van de zondaars tegen natuur, de zondaars zoals gekend als deze van Sodomma, in beweging blijven, gebeurt wat moet gebeuren. Dante ontmoet er een ziel die hem vastgrijpt bij de rand van zijn kleed en roept: wat een wonder! En zijn arm naar hem uitstrekkend herkent Dante het door het vuur verzengde gelaat van zijn vroegere leermeester Brunetto Latini [3]. Dante is schijnbaar verbaasd hem hier te ontmoeten.
En mijn hand verlagend naar zijn gelaat vroeg ik hem U hier, heer Brunetto? [4]
[1] A tale imagine eran fatti quelli, / tutto che né sí alti né si grossi,/ qual che si fosse, lo maestro félli. (canto XV: 10-12) [2] Si vèr noi aguzzavan le ciglia / come vecchio sartor fa nella cruna. (canto XV: 20-21) [3] uno dei maestri spirituali di Dante ed anche suo amico. Hij schreef in het Frans, en in proza Li livre dou tresor, een soort encyclopedie en Il Tesoretto, een allegorisch lang gedicht. [4] E chinando la mano alla sua faccia, risposi: siete voi qui, ser Brunetto?( canto XV: 29-30). (Dante stond op de dijk en Brunetto Latini stond lager)
|