Morgen. Hij schrijft in de stilte van de woning. De bomen, de rusteloze, levende staan eromheen, zijn met hun verste wortels doorgedrongen tot onder het huis. Hij weet zich zitten als in hun schoot, een veilige gewijde plaats.Hij denkt: zoals Pasternak, zoals Mahler bereik ik aldus een dimensie in meer, ben ik deel van het kosmisch gebeuren en met mijn woorden dring ik erin binnen.
Hij ondervindt nu, dat het samenbrengen van gedachten een lang proces is van noteren en aanpassen. Eerst in brede lijnen, daarna uitgewerkt, uitgesponnen, hernomen en herdacht, aangevuld en geschrapt en terug hernomen. Hopende dat bereikt wordt wat hij bereiken wil en dat, wat in woorden wordt omgezet, duidelijk zal aantonen dat hij zich voortdurend heeft willen plaatsen op de ebbe- en vloedbeweging, op het zich verplaatsen van het normaal-alledaagse naar het transcendent-eeuwige en terugkerend. Het aanzwellen van de golf en de terugval ervan om terug op te klimmen met een witte rand waarover de meeuwen hangen, krijsend in de wind die de geest is. En boeken zijn zijn leven (geweest en nog), hij gaat ermee slapen en staat ermee op. Hij woont er binnenin tot ver voorbij de laatste zin ervan. Aldus tracht hij immer, en zovelen met hem, druppel na druppel te puren uit hun aroma. Soms is dit heel weinig, soms is dit meer, soms is dit heel veel. En het is het heel-vele dat de maatstaf is, dat aantoont hoe hoog hij wel geklommen is, de aarde wegschuivend onder hen: een blauwe lichtende bol tegen de mysterieuze oneindigheid van het zijnde. Het ogenblik van het schrijven is het ogenblik van de geest. Immer tasten we af én wat van vroeger is én de betekenis ervan in het licht van deze achtergrond. Hierbij kunnen we enkel herhalen, met eventueel wat schakering in de kleur, wat anderen vóór ons reeds geschreven hebben en hebben ze het niet geschreven, het gedacht hebben. En dit zal immer zo zijn en zo blijven.
Maar hoe goed het is te schrijven op zacht papier en met een zachte pen. Eens voltooid zal zijn werk, met zijn naam, de tijdloosheid binnengaan en levend zijn in deze tijdloosheid; zullen bewegend zijn de ideeën die er in opgenomen werden, bewegend de gevoelens die erin ruimte zoeken, bewegend de poëzie die hij betracht heeft en zal het boek zijn van een roerloosheid zoals
the stillness, as a Chinese jar still moves perpetually in its stillness.
Maar hij ook heeft dit reeds lang begrepen, hij ook weet met Eliot dat de rust bewegen is. En zijn woord is meer naar binnen gegroeid dan naar buiten en hij heeft het zo gewild. Maar naar binnen of naar buiten het was steeds in de richting van het licht, de enige richting die gevolgd wordt door boom of plant, met omwegen mogelijks, maar immer naar het licht toe, het hart van de eeuwigheid.
|