Ik ben heel onachtzaam te werk gegaan wat Dantes Inferno, betreft. Na mijn brief aan Dante, mijn blog van 2 juli, ben ik op 3 en 4 juli verder gegaan met zijn Canto Drie en op 6, 7, 9 en 11 juli met zijn Canto Vier. Pas op 12 tot 15 juli heb ik Canto Een ingelogd. Ik ben u dus nog Canto Twee schuldig alvorens te kunnen verder gaan met Canto Vijf.
Het schrijven van blogs is dus heel verwarrend. Je denkt een geschreven tekst te hebben ingelogd en je zit er volledig naast als je er geen afzonderlijke boekhouding op na houdt. Dit is dus wat mij is overkomen. Ik heb je een ongerijmde volgorde onbewust opgedrongen en voel me schuldig. Eigenlijk voel ik me al schuldig je een geschrift, dat zevenhonderd jaar geleden ontstond, voor te schotelen, dan nog gekruid met mijn eigen visie erover, en dit nadat er honderden, duizenden zijn geweest die hetzelfde hebben gedaan, die zelfs de Commedia in een vloeiende prozavorm hebben gegoten en ik denk aan de Goddelijke Comedie, de vertaling van Frans Van Dooren, uitgegeven in 2006 door Veen Bosch & Keuning uitgevers, Wommelgem. Overmorgen, 18 juli, begin ik Canto Twee - in feite is elke Canto een afzonderlijk verhaal waarin de nog steeds bevreesde Dante dan toch beslissen zal Vergilius te volgen als hij hoort welke Dame het is die Vergilius verzocht heeft hem bij te staan.
Morgen echter wil ik het hebben over die fameuze versregel 30 uit Canto Een. De tekst is (bijna) klaar maar hem hier toevoegen ware van het goede te veel, ook te lang.
|