Ik ben het Inferno van Dante begonnen met zijn tweede Canto en heb weinig of niets gezegd over zijn Canto Primo, zijn eerste canto dat fungeert als de proloog van zijn (Divina) Commedia die bestaat uit zijn Canto primo, gevolgd door 33 canti voor respectievelijk Inferno, Purgatorio en Paradiso, zijnde in totaal 1 + (3 x 33), of 100 canti in totaal.
Dit is dan zijn Canto Primo
Deze morgen heb ik voor de zoveelste maal dit prachtige begin gelezen, een begin zoals er nimmer bij mijn weten ooit een geschreven werd. En ik weet hoe belangrijk het begin is van een gedicht, van een boek. Hij geeft de toonaard aan, hij prikkelt de geest om verder te lezen, hij is het aanknopingspunt tussen lezer en schrijver, het punt waar ze elkaar de hand reiken en aanvoelen welke zegen die handdruk in zich draagt.
Dit is Dantes Bereshit:
Nel mezzo del cammin di nostra vita mi ritrovai per una selva oscura, ché la diritta via era smarrita.
Ah ! quanto, a dir qual era, è cosa dura, questa selva selvaggia e aspra e forte che nel pensier rinnova la paura!
Tanto è amara, che poco è più morte;
(Inferno, canto I, 1-7)
Dit zijn de eerste versregels die Dante optekende op een dag om alle andere dagen te vergeten, om al het voorheen geschrevene te vergeten, zich blootgevend, een wereld betredend waarvan hij, zoals ik nu, niet wist hoe het nu verder moest.Wat hij wel zal geweten hebben is dat dit begin een groot beginnen was, een wegvluchten uit de realiteit van het dagelijkse leven en dat deze eerste verzen de zaden waren waaruit zijn bos van woorden en terzines, van metaforen en symbolen groeien zou. Er zijn woorden die ik zo begrijp, andere blijven onduidelijk, maar de vertalingen in mijn bezit helpen, en het Italiaans van Dante wordt me duidelijk, elk woord precies gekozen én omwille van de klank ervan, én omwille van rijm en ritme. Er zijn geen andere woorden mogelijk, eens geschreven blijven ze geschreven, worden ze verankerd de wereld ingestuurd tot bij ons, zeven eeuwen later.
En ik herhaal zijn woorden in die taal van mij:
In het midden van ons leven[1], afgedwaald van de rechte weg, bevond ik me in een donker woud. Ach, hoe moeilijk het is te zeggen hoe wild, hoe bitter en hoe imposant dit woud wel was, zodat, als ik eraan terug denk, de vrees die ik toen kende me weer overvalt, zo bitter was dit woud dat de dood weinig meer is.
Eigenlijk zegt Dante - maar weinig talrijk zijn zij die dit zo vertalen - mi ritrovai en niet mi trovai. Niet, ik bevond me, zoals ik hoger vertaalde, maar nu ik alles verhalen wil wat ik beleefd heb, vond ik in mij de mens terug die ik was toen ik me in het donkere woud bevond. Aldus, wordt onze aandacht van bij de aanvang toegespitst op de waarde van elk woord. Evenzo op de subtiliteit van nostra vita, halfweg ons levens en niet van la mia vita, dus niet de levensweg van Dante alleen, maar deze van ons allen aan wie het kan overkomen, verdwaald te zijn in het woud van de zonde. En hier kom ik er niet goed uit want mijn beslissing te schrijven over zijn Commedia, komt niet halverwege van mijn leven, wanneer ik het had moeten doen, maar nu te ver, veel te ver voorbij dit halverwege.
Ik tracht me Dante voor te stellen en de plaats waar hij deze eerste verzen, misschien bij kaarslicht, misschien in de zon gezeten, misschien in een ruwe monnikencel, maar wel in een grote opwelling van gevoelens geschreven heeft. Niet in een ruk wellicht, maar geschreven en herschreven, twijfelend, aftastend hoe hij de overgang van de reële wereld naar de wereld van de droom die een aanvaardbare realiteit moet worden. Laat ik dus droom of werkelijkheid terzijde en ingaan met open geest op het woord, het wondere woord van Dante, wel wetende dat ik zijn zorg om wat Hel is of Vagevuur of Hemel niet ga delen en dat ik me enkel toespitsen wil op wat hij schrijft en een poging wil doen hem in te schakelen in mijn eigen leven, hem mee te nemen, zoals deze morgen toen ik door de velden wandelde, in de open luchten van een heerlijke zomermorgen, met de zon als een starende aanwezigheid recht voor mij uit.
Vreemd is het, een ogenblik te denken dat het de zon was voor Dante die omheen de aarde draaide, even dichtbij als de observerende, wakende, oordelende God. Hoe zou ik en de mens van nu er naar opgekeken hebben indien we nog immer de symboliek van Dante, wat de zon betreft, zouden aangekleefd hebben. Ik dacht er nimmer aan, maar met dit beeld van Dante voor mij kan ik me indenken wat de zon en de planeten moeten betekend hebben voor de mens van de Oudheid. En zegt Dante: Zo bitter was het woud waarin ik was terecht gekomen dat de vrees voor de dood weinig meer betekende. Maar om het goede te vertellen dat ik er zag vermeld ik ook het andere dat ik er heb gezien, en:
Ik kan het niet zo goed hervertellen hoe ik er binnen kwam. Ik was zo overmand door de slaap dat ik de rechte weg verlaten had.[2]
Om me af te vragen welke weg hij verlaten had, was hij een door de slaap overmande, een dode levende, iemand zonder contact met de hemel boven hem, zonder contact met de wereld van de levende geest in hem, was het ook niet deze rechte weg die hij verlaten had? En, wist hij toen al, dat hij honderd canti verder wilde aankomen bij het beeld van zijn God genesteld in de toch voor mij dan, vreemde versregel:
de Liefde die de zon en andere sterren bewegen doet [3]
[1] Dantes Inferno vangt aan in het jaar 1300, hij was toen vijfendertig jaar oud; volgens André Pézard en Jacqueline Risset vinden we dit begin in psalm LXXXIX, wat ik echter op basis van de drie Bijbels in mijn bezit niet heb kunnen terugvinden. Anderen verwijzen hier naar Isaïas 38: 10 Au midi de mes jours il faut que je men aille aux portes du chéol, zijn de woorden van koning Ezéchiel uit la Bible Osty. De King James versie evenmin als Willibrordus 1975, vermelden evenwel niet dat het in het midden van Ezechiels dagen was. [2] Io non so ben ridir comio ventrai / tantera pieno di sonno a quel punto / che la verace via abbandonai. (Inferno, canto I: 10-12).[3] LAmor che move el sol e laltre stelle.
|