Ik weet dat ik weinig gelezen heb van de boeken die de laatste jaren zijn verschenen; dat ik geteerd heb en nog steeds teer op de boeken die ik twintig, dertig jaar geleden las. In feite heb ik enkel maar geschreven, want ik was en blijf de mening toegedaan dat mijn rol op aarde is volbracht en dat ik, zoals Cervantes alleen nog maar woorden samenbrengen moet om met verhaaltjes over alles en nog wat de melancholie van het ouder worden en het oud zijn te bekampen. Mijn verhaaltjes zijn echter geen novellen zoals bij Cervantes, ze handelen slechts, samengebracht op een vreemde maar effectieve wijze, de wereld van de geest gespreid als de geest is voorbij de horizon, tot in het oneindige. En het is ook niet het melancholische in mij, dat ik er mee verbergen of verdoezelen wil, neen het is simpelweg een noodzaak, mijn leven wordt herleid tot zero als ik ophoudt met schrijven.
Dus blijf ik verkondigen dat ik van de bergen ben en van de zeeën maar, en dit is belangrijk, dat ik in de eerste plaats ben van de plaats waar ik geboren ben en waar mijn jeugd zich heeft afgespeeld, dat ik ben van de bossen en de velden aldaar, van de weiden en de wegen, van de waters, de wolken en de luchten. De impressie ervan zit in mijn bloed en vloeit door mijn aders, het is mijn hartslag en mijn adem. En vandaag, uitzonderlijk voeg ik er aan toe, ik dacht van het sterven te zijn maar ik ben van het grote leven en schrijf ik eeuwigheid, omdat ik de eeuwigheid heb aangeraakt met de vingertoppen, het grote moment dat van de geest is. Het zijn de ogenblikken dat ik teruggrijp naar T.S. Eliot en zijn Four Quartets, die beginnen met een waarheid die veelzeggend is en heel diep graaft in het voorbij als in het nog komende:
Time present and time past are both perhaps present in time future, and time future contained in time past.
Deze woorden van Eliot leven in mij. Deze blijven aldus, zoals de muziek van Bach of Beethoven of Mahler, aanwezig in de band geest die omheen de aarde drijft en me verbindt met hen, over tijd en ruimte heen.
|