Mijn blogs vloeien in en door elkaar. Wat ik gisteren schreef mengde zich met wat de voorgaande dagen ontstond, zodat het voorbije een grote massa gedachten werd en ik telkens moet gaan kijken wat van de vorige dag was. Komt er nu bij wat van het WK is en dat me gisteren laat bezig hield, te laat want ik viel er bij in slaap want enkel de flitsen in het spel van Kroatië konden me bekoren, Brazilië meer geel dan voetbal zijnde. Maar het gebeurt dat je, sedert maanden bewerkt door de media, verleid wordt, zelfs op hoge leeftijd, om dan uit te komen dat het allemaal niet heel veel zaaks was en dat je beter verwacht voor de komende dagen.
Dit alles zindert nog na, nu ik neerzit en wat orde zoek in mijn gedachten en ik weet dat ik de laatste tijd veel te weinig heb gelezen, dat ik ben uitgezworven in filosofische beschouwingen over het leven en over wat achter de dingen is, en dat ik zo graag God noem, zodat het duidelijk is dat ik van een andere generatie ben en ik in feite aan het schrijven ben vanuit een vorige ingesteldheid naar deze van nu en meer nog, naar deze die komt. Wat zeker geen winstpunt is om gelezen te worden. Maar hij waagt het toch de taal te gebruiken die hij gewoon is te gebruiken en zelfs toe te geven dat hij de literatuur van de generatie na hem, op enkele uitzonderingen na, wel van ver heeft gevolgd, maar weinige boeken eruit gelezen heeft. En ook, wat hem is bijgebleven uit de boeken van vroeger zijn enkele passages die nog steeds opduiken op de meest onverwachte ogenblikken, zo denk ik nu, al schrijvend, aan Faulkners Sanctuary waarvan me weinig is bijgebleven buiten de titel, terwijl een ander boek opduikt, Gods little Acre van Erskin Caldwell dat ik eens heb uitgeleend en nimmer terugkwam.
Om welke reden Gods little Acre terug is opgedoken weet ik niet, maar de passage er uit - of slaat mijn verbeelding, na het voetbal van gisteren op hol komt nu duidelijk terug, en dan deze waarin een van de personages van het boek, opgehitst door het provocerend sensuele lichaam van zijn schoonzus, haar plots het kleed van het lichaam rukt en het in stukjes scheurt. Hoe vreemd het ook moge zijn, deze morgen heel vroeg, terwijl de merel uit mijn buurt, reeds is uitgezongen maar dit is het beeld dat nu in mij wordt opgeroepen, en wellicht ook van een Caldwell, terug tot leven gekomen die, zelf opgehitst door wat hij schreef, in gedachten de klederen van het lichaam rukte want, hoe groot is soms niet de kracht van de verbeelding?
Zo van mezelf, of hoe oud was ik toen ik met Julie of was haar naam Maria - op de hooischelf was en ik, over haar gebogen, mijn hand had gelegd op haar kleine harde borsten, en toen ik in de glans van haar ogen keek en zag wat er gebeuren kon, mijn hand opschoof naar die geheime, ongekende, onvermoede plaats, verhit, bedwelmd en als verdwaald. Wat indien Julies moeder, die instinctmatig het gebeuren moet hebben aangevoeld, niet met aandrang geroepen had over de meidoornhaag die hun beide boomgaarden scheidde en Julie zich had losgerukt van onder hem en lenig als een kat de ladder was afgesprongen om in een aureool van licht in de poortopening te staan en te verdwijnen, me achterlatend in de bonzende stilte van de zondagnamiddag met de dwarreling van stofdeeltjes in bundels licht tussen de losliggende pannen.
|