Hij ziet in zijn ver herinneren de spiegelvijver in het bos met lisdodden en waterlelies - en met Van Eeden heeft hij de waterlelie lief - met vlekken eendenkroos en libellen boven de biezen. In de tijd van toen was de vijver heel ruim met de bomen die toekeken in het water, alsof ze wachtend waren op de plons van zijn naakt lichaam dat de spiegel brak in duizend kringen en hij lijk een grote witte vis onder het watervlak dreef, tussen de watertorren die naar de diepte doken, tussen de stekelbaarsjes en de salamanders, drijvend onder het eendenkroos door, langs de roodgroene stengels van de waterlelie, en daarna als hij zich aankleedde, het water effen terug en de wind treuzelend in de bomen.
Het was hier dat hij eens gestaan had met vader op een koude novembernacht en hij een deel van de sterrenhemel weerspiegeld had gezien, een voldoende ogenblik lang, om er later aan terug te denken, toen hij las in de Bijbel, dat koning Solomon een soort zee[1] had laten plaatsen naast zijn Tempel, wellicht met het doel in de weerspiegeling van het water, de beweging van sterren en planeten op te volgen.
Hij wist nu dat, net als hij, de vijver oud geworden was. De put, want meer was het nu niet meer, die s winters en in de lente vol liep en in de zomer uitdroogde, was bijna volgroeid met struiken en biezen, met het wrak van een auto, met matrassen, met repen behangpapier en nog wat brak water dat rook naar roest en rottende bladeren. De prijs van een op hol geslagen beschaving die voor haar afval geen sluitende oplossing heeft en dit stukje ongerepte natuur had ingepalmd om er een kunstwerk van te maken in deze voor velen schijnbaar, als hij hun kunst voor ogen krijgt, zo troosteloze wereld.
Hij hoopte dat hiermee het punt was bereikt waarop de mens, dankzij de kracht van de geest, de weg terug zou vinden opdat de komende geslachten, zijn kleinkinderen en hun kinderen en kleinkinderen, bootjes zouden kunnen maken al was het met de bladen gescheurd uit zijn dagboeken, om deze uit te zetten zoals hij zo dikwijls had gedaan, in de sloot die uitmondde in de zomervijver. Hij zag in zijn verbeelden de vergeelde papieren bootjes wegdrijven over het water, de inkt van het geschrevene zich vermengend met water, de betekenis ervan uitwissend om aldus de tijd die alles in de vergeethoek duwt, voor te zijn.
Als hij dan herneemt uit zijn blogs van vroeger, dat precies vóór de Big Bang, de ganse evolutie van kosmos tot aarde, tot mens, tot homo sapiens, in potentie reeds aanwezig was, dan was ook het negatieve van nu, de vervuiling die we kennen, hierin opgenomen en dus ook de oplossing die eraan zal gegeven worden. Of misschien komt er geen oplossing en dan zal de Heer van het Heelal, zoals Hij het misschien al voorzien had maar hopen we dat dit niet het geval is herbeginnen met een nieuw spiegelbeeld-mens te plaatsen op een van de vele planeten dat het Universum rijk is. De aarde en haar bewoners wegduwend in de vergetelheid.
[1] 1 Koningen, 7: 23: Verder goot hij de Zee, tien el in doorsnee, helemaal rond, en vijf el hoog, men kon haar met een koord van dertig el omspannen. 24 Onder de rand waren kolokwinten, tien op een el, ze omkransten de Zee in twee rijen en waren tegelijk met haar gegoten. 25 De Zee stond op twaalf bronzen runderen, waarvan er drie gekeerd stonden naar het noorden, drie naar het westen, drie naar het zuiden en drie naar het oosten. Hun achtersten waren naar de binnenkant gekeerd. 26 De wand van de Zee was een handbreed dik, de rand was als die van een beker en had de vorm van een leliekelk, de inhoud van de Zee bedroeg tweeduizend bat.
|