.
Hij dacht, ik wil zoals Kundera het droomverhaal vertellen van zijn ontmoeting met een jonge vrouw die hij, komend uit een draai van de weg, in het licht van de ondergaande zon zitten zag op een stuk vervallen muur onder de cipressen, alsof ze er wachtte op iemand die opduiken zou uit de ruïnes, iemand die haar bestemming was voor deze avond en de droombestemming voor lang erna. Ook opdat hij er vanavond in zijn blog zou over schrijven, ook opdat anderen na hem kennis zouden krijgen over hun meer dan vreemde ontmoeting. Want deze avond was een avond van droom en werkelijkheid over elkaar geschoven, een osmose van yin en yang, een osmose van wat is tussen de geslachten, en hoe ze tot elkaar gedwongen worden tot versmelting, tot overgave, tot inbezitneming.
Nu schuift de avond verder, nu valt de nacht over de huizen en de straten en heerst de stilte in een wijde boog van luchten met sterren en moet hij zich verplaatsen naar wat geweest was of niet geweest of had kunnen zijn en toch niet kon. Zo, die avond in de schemering van de tijd, bleef hij staan voor haar en zij die opkeek van onder haar lange haren los over haar gezicht, wenend. En hij die neer ging zitten naast haar en haar even aanraakte. Even maar. Even maar aanraakte.
Wat had hij in meer in zijn boeken en zijn geschriften, in meer in zijn tekeningen die uit hem vloeiden in lijnen en volumes en vreemde vormen alsof het vlekken mos waren op steen of schors, nu hij neerzat naast haar op het stuk muur en hij haar raakte en hij niet wist wat te zeggen en zij naar hem toe neeg alsof ze elkaar lang, o zo lang reeds kenden van uit een vorig leven of vele vorige levens, zodat woorden achterbleven omdat het onnodig was te spreken, omdat alles zo eenvoudig, zo vanzelfsprekend was dat zij daar zat en hij naast haar was komen zitten, al was het niet vanzelfsprekend,
En de drang van hij die verder schrijven wil en de andere in hem die er tegen opziet te schrijven over hoe het verder was en over hoe het verder had kunnen zijn.
En nog een andere in hem die de droom niet verlaten wou - ook Kundera, ook Singer lieten hun droom niet los - al wist hij wel hoe het te schrijven en eens begonnen, hoe hij zijn gevoelens en beelden vrije loop zou laten en niet aarzelen, als de woorden hem bestormen zouden, hem overrompelen zouden als ze samen neerlagen, in de wilde milde geuren van heide en kamperfoelie en thymus en de zaden van cipressen, daar, waar weinigen nog komen, tussen de nog half rechtstaande muren met gotische vensteropeningen en waar nog de resten van de Gregoriaanse gezangen hingen van monniken in donkere pijen en van pelgrims op zoek naar hun hemel.
Maar hij zou het verhaal dat geen verhaal was, vandaag niet verder schrijven, de herinnering zou hem te zwaar vallen
|