Dit is dan telkens het mysterie waarop hij strandt: de wereld die de realiteit genoemd wordt en het atomisch web van atomen en golfbewegingen en wegschietende elektronen en quarks en andere meer dan minieme deeltjes met een levensduur van minder dan een fractie van een seconde, een oceaan van een web dat over en door alles heen gespannen wordt en zich onophoudelijk wijzigt.
Vandaag zoekend naar wat hij schrijven zou: een sonatine van Sibelius op de radio. Hij ziet het grote spel van de wind in de bomen voor het raam, hoe krachtig ze er staan in alle variaties van groen, een ontploffing in vele toonaarden, zoals de kleine, geborgen klanken in de sonatine, die de adem van Sibelius zijn.
De natuur, een lange ademstoot van atoom naar cel naar beweging in kleur en in inhoud, geaccentueerd door de intensiteit van het Universum, en de muziek gecreƫerd door de mens, als een verlenging van zijn geest die onvermijdelijk ligt in de verlenging van de geest van het Universum, of de muziek in de verlenging van dit Universum, noot na noot, teken na teken, opgenomen, neergeschreven en gereinterpreteerd, eerst een grote implosie die terzelfdertijd zich manifesteert in een explosie, een kleine big bang, waaruit een snoer van klanken ontstaat. Lijk in de natuur, deze morgen van vroeg mei, het leven in een kolkende stroomversnelling, a vortex of inner forces, die hij evengoed God zou kunnen noemen.
Maar hij heeft dit reeds gedacht en geschreven.
|