En zijn we geen Kelten, dragen we in onze genen niet de binding met het Al en zou ons leven wel zin hebben ware er niet deze hunker naar, deze binding met het Al, zo naar buiten als naar binnen? Het was aldus dat hij leven wou, vooral nu, afstand nemend van het dagelijkse gebeuren om, door de schrijvers van de boeken die hij las omgeven, één te zijn met hun ingesteldheid, en tezelfdertijd met de natuur, met de kosmos, met het sacrale.
Maar hij wist ook dat er veel ogenblikken waren dat hij met beide voeten in het leven stond: telefoon, brieven, vragen beantwoorden, problemen die een oplossing vroegen,en dat er van die binding met kosmos en natuur en met het verhevene, dat er van dat alles weinig overbleef en dat het pas, gezeten voor zijn dagboek was, dat dergelijke gedachten aandacht kregen.
Hij voelde deze hunker evenwel sterk aanwezig, zonder er een woord over te zeggen toen hij met zijn vriend Guy M. in de straten van de stad wandelde, in een grote losheid van gedachten, in een sfeer van jeugdige overmoed, sprekend over het grote leven, simpel mens onder de simpele mensen: de oude gevels van de Graslei weerspiegeld in het water, zoals zij zich weerspiegeld wisten in elkanders woorden en gedachten.
|