Het gebazel van de mens, van de zoekende mens, gevangen tussen de boeken en losgeslagen nadat de God, die hij dacht te zien en te bezitten, opgelost is in de nevels van de tijd die was, en van de tijd die nog komen zal, opgelost in de nevels van zijn vergankelijkheid nu de dagen die hem resten meer dan geteld zijn en elke nieuwe dag een bonus is die even vlug als hij kwam, voorbij is geschoven. De tijd die niet te houden is, niet te stoppen. De aarde die zich slingert om de zon, zonder een fractie van tijd te aarzelen, jaar na jaar, eeuw na eeuw. We riepen nog niet zo lang geleden om het jaar 2000 en we schrijven vandaag 2014 en morgen 2015, of de tijd die ons overweldigd. Hij ziet het licht in de bomen als hij even opkijkt, maar het licht is niet meer het licht van zijn jeugd, het is het licht van zijn ouderdom en hij weet dat hem nog iets belangrijks te doen staat, het belangrijkste in gans zijn leven moet nog gebeuren. Is hij er voldoende op voorbereid?
Het gebazel van de zoekende mens die er op uitkwam dat God en Universum identiek waren maar onder een vorm die zich voortdurend wijzigt, zoals zijn lichaam zich voortdurend wijzigt, zijn lichaam dat aan het verschrompelen is en zijn ik eraan verbonden dat vergaan zal, tenware alsdan zijn ik meer geest dan lichaam worden zou. Het is een gissen en het blijft een gissen en hij blijft er over uitweiden. Maar waarover zou hij anders schrijven kunnen, over de nakende verkiezingen in dit land, het gekwaak dat ik hoor dag na dag als van opgeblazen kikkers?
Wat binnen in hem aan het gebeuren is, tekent zich af in de woorden die hij schrijft en groter wordt zijn overtuiging dat het Universum dat hem overkoepelt - misschien één van de vele die er zijn of die er al geweest zijn hem toont hoe minuscuul hij wel is. Minusculer dan minuscuul, een atoom water in de oceaan maar, een atoom die zich rekenschap geeft van de oceaan waarin hij drijft.
Het minuscule met een maximaal inzicht, wat even vreemd is als het vervliegen van de tijd.
|