Al de dingen die ik hebben wou en niet heb, en er zijn er heel wat, doen me denken dat ik niet zo veel ben, dat ik enkel maar wat woorden ben waarmee ik leven moet, mijn dagen vullen en mijn dromen bevolken.Ik schreef geen gedicht dat werd bekroond en kalligrafisch omgezet, bezit zelfs geen dichtbundel die werd gepubliceerd, een verhaal misschien, in lang vervlogen tijden.
Verder ben ik niet gekomen dan een bekentenis, een inventaris van de grote leegte die ik achterlaat, beschamend.
Zelfs al schreef ik dagenlang, van morgen tot avond tot diep in de nacht, niets lekte er van uit, overschreed de grenzen van het nabije, kende enige reactie, maar stierf een stille dood. En tochÂ…En toch ga ik verder, toch ken ik geen ophouden, blindelings kruip ik verder over de wegen van het woord, dat ik onheus moet hebben behandeld en wellicht blijf behandelen. Dit zijn de gevoelens die me overvallen deze morgen na wat ik de vorige dagen schreef. Ik had ze reeds vermeld, niet een maar tienmaal en ik ga verder, alles vergruizend wat was tot wat nog komen kan.
Wat is er van de mens die voelt dat hij een droom heeft gevolgd die niet uitgekomen is en aan die droom heel wat zaken heeft opgeofferd. Wat hij nu ten gronde beseft, nu het te laat is, nu niets kan worden ongedaan gemaakt en herop gestart in overgave.
De dood nabij, de dagen geteld rest me weinig nog. Ik kan enkel, ik vermag enkel verder te gaan op de ingeslagen weg, de tunnel van het onbekende, het onverwachte, het niet-slagen in.
Maar nog geen verbittering, nog is er een greintje hoop, een wankele sprankel licht als een groot schrijver van bij ons zich lovend uitspreekt over wat ik schreef over het tweede canto van Dantes Inferno.
|