Ik tracht me Dante voor te stellen en de plaats waar hij deze eerste verzen, misschien bij kaarslicht, misschien in de zon gezeten, in een grote opwelling van gevoelens geschreven heeft. Wellicht niet in een ruk, maar geschreven en herschreven, twijfelend, aftastend hoe hij de overgang van de reële wereld naar de wereld van de droom, die een aanvaardbare realiteit moet worden, kan inkleden. Maar laat ik droom of werkelijkheid terzijde en ingaan met open geest op het woord, het wondere woord van Dante, wel wetende dat ik zijn zorg om wat Hel is of Vagevuur of Hemel niet ga delen. Dat ik me enkel toespitsen wil op wat hij schrijft en een poging wil doen om hem in te schakelen in mijn eigen leven, hem mee te nemen, zoals deze morgen toen ik langs de Leie wandelde en de wind, de heerlijke wind van een veelbelovende lentemorgen in mijn gelaat.
Vreemd is het, een ogenblik te denken dat het de zon was voor Dante die omheen de aarde draaide, vreemd omdat naar de avond of naar de morgen toe, de kleur van de zon verandert van karmijnrood, naar vuurrood, naar hel verblindend. En voor hem ook de zon, even dichtbij als de observerende, wakende, oordelende God. Hoe zou ik en de mens van nu er naar opgekeken hebben indien we nog immer de wereld van Dante, wat zon en God betreft, zouden beleefd hebben.
Ik dacht er nimmer aan, maar met dit beeld van Dante voor mij kan ik me indenken wat de zon en de planeten moeten betekend hebben voor de mens van de Oudheid.
En zegt Dante: Zo bitter was het woud waarin ik was terecht gekomen dat de vrees voor de dood weinig meer betekende. Maar om het goede te vertellen dat ik er zag vermeld ik ook het andere dat ik er heb gezien, en:
Ik kan het niet zo goed her-vertellen hoe ik er binnen kwam. Ik was zo overmand door de slaap dat ik de rechte weg verlaten had.
Om me af te vragen welke weg hij verlaten had, was hij een dode levende, iemand zonder contact met de hemel boven hem, zonder contact met de wereld van de levende geest in hem, was het ook niet deze rechte weg die hij verlaten had? Maar wat meer was, wist hij toen al dat hij honderd canti verder zou aankomen bij het beeld van zijn God genesteld in de toch voor mij dan vreemde versregel:
de Liefde die de zon en andere sterren bewegen doet
Ik denk dat hij het wist, dat hij het wist met grote zekerheid. Vertrouwend op zijn Muzen, bouwde hij zijn verhaal op canto na canto, zoekend naar de juiste woorden om de ideeën die binnenschoven, weer te geven in een maximaal precieze en meest poëtische vorm en zo bewust mogelijk de realiteit van een totaal andere wereld te betreden. Hij was slapende toen hij zich van weg vergiste, maar dit is dan ook alles, want van hieruit zal hij vertrekken om, terug gekomen van zijn (pelgrims-)tocht, hoe weten we niet, zo getrouw mogelijk, al wat hij op zijn tocht had gezien en beleefd.
Io non so ben ridir comio ventrai / tantera pieno di sonno a quel punto / che la verace via abbandonai. (Inferno, canto I : 10-12).
|