Er was In dit oord
of waar ook,
geen gedicht voorhanden
dat op de gevel kon worden neergezet,
geen gissen naar,
geen besluitvorming over God
noch over dood
noch over wat het leven is.
Toch zagen we hoe de appelaar
- de dorte van het oude hing in de schors -
terug gaan bloeien was
alsof het al te simpel was
dat hij dor zou blijven om te vergaan,
later, in de zomer of de herfst.
We raden maar,
we denken om vooruit te zien,
in vele zaken,
te horen hoe de winden,
hoe de zeeën ons verrassen zullen,
als we er niet meer zullen zijn
om ons te vermenigvuldigen,
in woorden
mettertijd, de omstandigheden,
ademend om uit te komen
maar wankelend van kortstondigheid.
Weinigen zijn er aan voorbijgegaan
weinigen zullen er komen,
we stonden klaar een huis te bouwen
In de woestijn,
Khalil Gibran te volgen,
we hadden rotsen uitgehouwen,
een wereld neergezet in droom en angstvalligheid,
elke reden hiervoor ver te zoeken
zoals we wisten maar we zwegen.
Ondertussen in alle eenvoud
heeft de merel hier zijn nest gebouwd.
We zullen hem niet storen.
|