Wat Luuk Gruwez schrijft in zijn recensie over de dichtbundel van Judith Herzberg (79), Liever Brieven voel ik maar al te duidelijk. Wie oud is wordt wereldvreemd, wordt uit de tijd of tijdeloos. xml:namespace prefix = "o" />
De krant en het nieuws dat ze brengt is niet meer voor mij bestemd, pas uitgekomen boeken zijn niet meer voor mij als ze niet geschreven zijn door mensen van mijn ouderdom of handelen over iemand van mijn ouderdom. Ik begrijp de jeugd niet meer, volg niet hun muziek, hun optredens voor TV; als ik gevraagd wordt, via e-mail, om deel te nemen aan een of ander onderzoek zoals van De Standaard bv dan mag ik stoppen van het ogenblik dat ze horen dat ik van het jaar 1927 ben. Niemand heeft nog enige interesse voor ons, ook niet voor wat we schrijven.
Ik zal het nieuwe boek van Erwin Mortier niet lezen, niet een van alle andere boeken die gerecenseerd worden.
Wat ik wel zal lezen is Cinq méditations sur la mort van François Cheng (de lAcadémie française), een boek dat ik al enkele tijd geleden genoteerd had maar nog niet besteld. Maar als ik lees: Lhumble poète se change en interlocuteur de Dieu. Il va jusquà se demander avec audace si nous navons pas été créés à cette fin, dan is dit een gedachte die ik al lang tracht te verspreiden, en dan nog verder lees: Ses Cinq méditaions sur la mort chantent le triomphe de la vie (Jean dOrmesson in Le Figaro), dan ben ik zeker gewonnen, om het boek te kopen en te lezen. Het handelt over mijn ingesteldheid tegenover de dood en over de triomf van het leven.
Maar het is duidelijk wat ik lees moet duidelijk gaan in de richting van wat ik denk, moet deel uitmaken van de wereld waarin ik leef en of ik het dagblad lees van vandaag of een knipsel uit een dagblad van 10 jaar geleden en ik bewaarde er zo lang dan maakt dit voor mij geen verschil.
Zo was mijn blog van gisteren een aangepast fragment uit een verhaal van vroeger, van wanneer vroeger heeft geen belang, de tekst is misschien ongewoon wat het nieuws van de dag betreft of alleszins te wereldvreemd opdat hij niet zou opvallen, maar ik sta nog altijd achter die ogenblikken van vroeger toen die tekst ontstond.
Ik begon met de recensie van Luuk Gruwez in De Standaard der Letteren van 21 maart alle recensies van Gruwez, zijn boeiend en leerrijk voor mij en ik sta zeker in bewondering voor het gedicht Toegift van Judith Herzberg dat hij integraal overneemt en dat ik gekleefd heb in een speciaal dagboek, dat me ooit geschonken werd en nu al te lang op zij had gehouden.
Gruwez schrijft ook iets over een gedicht van Eva Gerlach, Geen ding, (uit Alle malen zal ik wenen), even schitterend. Met een laatste zin: Ze was pas vier mijn zusje, toen het begon, wanneer, een wanneer dat blijft hangen en bijna een gedicht op zijn eigen is.
Ik weet, uittreksels uit de poëzie van vandaag lezend, dat ik met wat ik schrijf als poëzie op een zijspoor zit. Het erge is dat ik niet meer van dat spoor afkan.
En ik dacht aan de synchronisatie theorie van Jung toen ik in de tekst van Gruwez over de bundel van Herzberg las: ze het ook had over stillevens van Adriaen Coorte, een wellusteling vanwege de manier waarop hij bessen, asperges, perzik-konten en andere flirtende vruchten afbeeldt.
Terwijl ik juist ervoor, een blog bezoekende van iemand die ik nu al jaren volg, val op een stilleven van Adriaen Coorte, een bundel wellustig uitziende asperges.
|