xml:namespace prefix = "o" ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Het geluk een woonkamer te bezitten zoals deze hier die uitgeeft op het land van zijn vader en van zijn vaders vader. Een kamer met open haard, met op de tafel naast hem een bundel van T.S.Eliot en in een blauwe Chinese vaas enkele takken bloeiende forsythia en met Schubert op de radio.
Maar vandaag drukt hem de eenzaamheid en roept zijn lichaam om tederheid, roept om een lichaam dat hij tegen zich kan drukken, waarin hij zich verliezen kan, zoals vroeger, toen zij er was en hij voelde hoe ze zich totaal opende voor hem, ongeremd en onbeperkt.
En nu, hoe vreemd het leven is, in zijn gedachten nog het blanke gelaat van de dame die hij ontmoette de vorige dag, in een boekenwinkel in de stad en de vraag die hij las in haar ogen, toen ze naast hem stond voor de rijen boeken, een vraag die hij meende te lezen en die hem onvermijdelijk zal blijven bezoeken de komende dagen tot de echo ervan zich mengen zal met alle andere herinneringen.
Deze morgen, wandelend onder de bomen, met naast het huis het ontluikende bos met de krijsende eksters hoog in de bomen, terug die blik van haar, een droom die niet stilvalt, die niet ophoudt maar groeien blijft. Het zwellen van een gevoel dat smeekt om te worden omgezet, opgetekend in kleur, in vlakken en in lijnen, in licht en in donker, neergezet in noten op een notenbalk. Welke waren de droomgevoelens die leefden in Schubert toen hij zijn Andantino componeerde, wat bezielde Memling toen hij Maria Moreel maalde?
Hij droomde weg in een gedachtewereld die niet meer van hem was doch van een soort spiegelbeeld. Hij zag haar witte handen en de roos gelakte, verzorgde nagels en het beeld sprak in hem : Ik wil je, ik wil je. Hij zag hoe ze een boek uit het rek haalde en iets zeggen wilde alsof ze samen hoorden.
Hij keek haar aan en zocht haar ogen achter haar brilglazen, ogen die lichtend waren, verlangend, grijzer dan grijs, ogen die een wereld waren, een sluimerend ogenblik verlangen waren. De boeken bewogen omheen hen, hij verdwaasd, de titels op de ruggen las, de letters binnendrongen en zich niet verzamelden tot begrippen, terwijl dit ogenblik een onvervuld verlangen was, een zee van zovele levens uitgestreken, neergezet in tekens. Het licht was de stilte en alles samengesmolten tot één groot niet te bepalen gevoel, groeiend in hem.
Hoor je me ? dacht hij. Hoor je wat ik je zeggen wil over mijn eenzaamheid?
Zijn hoofd neigde naar haar toe, zijn lippen raakten haar lippen, even maar, alles een binnenglijden in het irreële, in de onbestaande wereld van het verlangen elkaar te bedekken zonder schroom met woorden die niet gesproken worden, maar zich voltooien waar handen gelegd worden op plots toegankelijke plaatsen, om weg te zinken in het grote wilde wonder waar alle leven woont, waar hij haar en zichzelf raken kan tot in het diepste van hun cellen.
Hoe lang duurt het ogenblik van het denken het terwijl alles zwol in hem, alsof er van haar tot hem en van hem tot haar, een gebeuren was dat zich voltrok als in een tunnel, gevuld met klanken die niemand horen kon, die dwars doorheen de rijen boeken gingen.
En wat in hem gebeurde, weerspiegeld in haar gelaat, in de lijn van haar lippen, in de roep van haar ogen die hun kleur verloren. De wezenloze wereld van droom en woorden.
|