Er was een wereld van gedachten lijk een landschap vol met bomen in de bot, klaar om open te springen, bomen in bloesem klaar om zaad te vormen en andere, gegroeid uit een twijfel-zaadje, als onafgewerkte gedachten.
Hij was in Parijs op de Place de Trocadéro en hij las er van Valéry, in gouden letters op de muren aangebracht:
Dans ces murs voués aux merveilles, jaccueille et garde les ouvrages de la main prodigieuse de lartiste, égale et rivale de la pensée. Lune nest rien sans lautre.
En hij schrijft maar, Iemand of Iets stuurt hem woorden die hij optekent op zijn blad. Het grote wonder van gedachten, zoals bij Valéry die zich vormen tot tekens. Gedachten die uitgedragen worden en gelezen en gestapeld in rijen zoals de rijen boeken die hem overvielen in de bibliotheek van Mafra, waar hij lang geleden een gedicht over maakte en nu hij Portugal denkt, de slagzin in zwarte graffiti geschreven op de witte muren van de Universiteit van Coimbra:
A universidade so illuminara o povo, no dia em que lhe puserem fogo.
Of de universiteit zal maar verlichten de dag dat ze in vuur zal staan. Deze zin van Antero de Quental ook was een gedicht waardig.
De dagen die zinnen zijn, die beelden zijn, opgeraapt hier of daar, ontstaan uit het niet zoals een ster ontstaat, een planeet, uit het niet van het niets en toch is.
Of dacht hij, het onbestaande, zijn blog, dat wordend was toen hij neerzat, en eens te meer wordt ingelogd.