De Leie
is hier alom tegenwoordig
al zeggen we het niet, we voelen het
in onze leden,
we accentueren het in onze woorden,
of dacht je
dat we niet zagen dat het licht,
gemengd met water, uitzonderlijk
een gedicht kon zijn.
Als we het maar wilden,
een gedicht kon zijn.
Het zilte van de wind,
de rimpelingen in het water,
de meerkoeten
afgedreven
en de reiger soms,
ongeschreven gedachten
die we later optekenen zullen,
op een blad Japans papier,
in encre lie de thé,
al weten we heel weinig
van al wat is
en van wat nog komen zal.
Maar van de Leie kennen we
de schilders en de schrijvers
en hoe groen de beemden
en hoe ruim de luchten
in verwachting.
Zo de tinteling,
al twijfelend groen de bomen
met Ooidoncks torens
in oude rust er boven.
Aan de overkant, ver weg
de kerk, de huizen
en, wat er
van de simpelheid der dingen is,
is wat ons is bijgebleven.
Al zijn we te oud geworden
om ons te herinneren
hoe de poëet erover sprak
in zijn gezangen,
toch gegroet de Leie,
als onze geliefde.
|