IV
Eeuw na eeuw, en nu veel vlugger
het Woord verdringt de duisternis.
Geen overhaasting is vereist en zeker niet, zoals
zo dikwijls is gebeurd, het zwaard gezwaaid
en sprokkelhout met stapels, hoe groener nog
hoe beter want des te langer vuur
om Giordano Bruno te verbranden en zovelen
ook die zochten wat hen dichter bracht
tot wat er woonde van het Woord in hen.
Vervloekt de mens die het geduld niet kent
als het Woord oneindig lang gedreven bleef
om van het subatomaire af, atoom tot cel,
tot mens te bouwen, om aldus
te wonen kunnen waar hij wonen wou.
En de tijd gekomen die gunstig werd geacht,
het Woord de bijbel inspireerde
in de wondere taal die het Hebreeuws toen was.
Hoewel eigenlijk het hoorde dat inspiratie hier
geboekstaafd werd in alle mensen-talen
opdat blank en zwart en geel
het duidelijk weten zouden zonder onderscheid.
Tot daar dan nog, een openbaring was het wel,
al is het Woord dan God genoemd en geen Adonaï
omdat de Zeventig het graag zo wilden
om de Grieken te behagen.
Een eerste naam aldus, een aanzet
voor de naam die ongeschreven blijven zal.
V
Zo is thans van alle namen
die we noemen, gekend de naam
die ons verdeelt in plaats van te verenen. Zo hem beter niet uit te spreken en zeker geen triomf te roepen van te weten.
Hoe zijn we ertoe gekomen, Hij spreekt toch niet
met woorden en ziet toch niet met ogen.
Zijn taal is stilte tussen stilte ingeschoven,
zijn blik zijn verre sterrenstelsels
die woordeloos zijn naam wel horen
omdat hij al wat is ook kan doorboren.
alsof Hij, niet geest zou zijn getekend
in bloem en plant in dier en mens.
Kom denken we de wereld is ons vreemd,
de ontoegankelijkheid van spiegelwaters is zo broos,
de biezen staan er rank, de torren en de wieren,
het eendenkroos, verzameling van clusters elektronen.
Hoe goed het is te weten niet te weten
wat Hij ons verborgen houdt.
Zo zwijg ons over goden uit de mens geboren
Al was het nog zo mooi verteld in verzen
En in koren. Ze denken wijs te zijn,
Maar zeg ons, kan één naam
Zijn wijsheid wel verwoorden?
|