Genesis bestaat uit elf fragmenten die ik de volgende dagen ga inbrengen als Blog. Het is de herwerking van een lang gedicht dat ik jaren geleden geschreven heb. Sommige van mijn lezers hebben een vorige tekst in hun bezit. Maar ik wil dit gedicht een nieuw en ruimer leven geven, ook is de inbreng ervan een hulp om vol te houden wat ik zo zelfzeker begonnen ben.
I
In den beginnen was het woord. En het Woord zelve kende geen begin zodat het ook geen einde kennen zal..
Een substantie in potentie was het, inhoudelijk geladen met een Universum in potentie zoals Prigogine het noemde voor het Universum was.
Niet te tellen vormen zijn hieruit
tot stand gekomen, in elkaar geschoven
in een limietloze verbondenheid.
En alle vormen die ontstonden
zijn vormen van het Woord,
en alle vormen in hun totale totaliteit,
zijn dragers van het komende.
Dit was in den beginne dat begin
gebleven is, want niets is af
en niets is dat niet bewegend is
naar binnen als naar buiten,
en naar een mateloze complexiteit.
Zo had het Woord een zichtbare vorm
en een vorm die onzichtbaar was,
maar niemand was er
om te getuigen van wat zichtbaar
noch iemand om te noemen
wat onzichtbaar was.
II
En het Woord
heeft zich aan zichzelf geopenbaard.
Zodat wij uit het Woord geboren zijn
opdat het Woord zichzelf zou zien
met de ogen van het deeltje Woord
dat in elke mens aanwezig is.
Zo is uit de stof van melkwegstelsels
de mens gekomen die silexen tot messen sleep
en hoe zijn hand, gekleurd met oker,
op de grotswand afgedrukt, een hunker,
of het teken van het Woord in hem.
Zoals Dante het wel wist en velen ook
voor hem, en Beatrice hem zeggen kon
dat God de wereld had geschapen
opdat Hij zichzelf zou kunnen zien
zijn spiegelbeeld in de mens getogen.
En hoorden we Augustinus niet :
Had je me niet gevonden,
je zou me niet hebben gezocht.
Of, had ik niet in jou gewoond
je zou niet geweten hebben dat ik er was.
Zo was de mens een noodzaak
voor het Woord
dat anders, in zijn eenzaamheid
verstillen zou in overbodigheid.
Hoe groot de mens van toen, hoe geladen
al zijn daden, ver voor Adam kwam.
Hoe onderlegd hij Stonehenge bouwde.
Niet alleen bewogen door van zon en sterren
het bewegen, maar het meest door krachten die onzichtbaar op hem waren afgekomen.
Hoe hij, op zijn manier geordend,
menhirs heeft opgericht
in de Almendres, waar olijven rijpen,
en waar de kurkeik groeit,
en wij, daar de nagalm nog gehoord
van psalmen en gebeden, zo stil het was.
Hoe zullen we hen begrijpen ooit, en weten
wat ze ons vertellen wilden. En wij gedacht van hen
dat dit de allereerste revelatie was,
en dat het Woord niet anders kon
dan met vragen te beginnen
en niet ineens met volle zinnen.
III
Er even toch bij stilgestaan,
want bij Pessoa gelezen dat je de grootte hebt
van wat je ziet en niet van je gestalte.
En ruimer dus gekeken, en ook ons afgevraagd
waarom in andere oorden, de bijbel-mens
dan schrijven ging dat God hem opdracht gaf :
'Als jij me ooit een altaar bouwt
in onbehouwen steen het moet'.
Waarom dit opgetekend,
in drie boeken van de Bijbel dan nog wel.
Was het onbehouwen-zijn van stenen
deel van Stonehenges erfenis?
Maar denken we, hoe ridicuul het was,
hoe onverstandig te verklaren
in plaats van doodgezwegen, dat de eerste mens
de allereerste zonde binnen heeft gebracht,
het mag nog Paulus zijn die het beweerde.
Waarom dan later nog, veel later, waarom
dan deze zonde te behouden
en als 'mysterieus' te tekenen
in de 'Veritatis Splendor'- encycliek?
Waarom dit doorgegeven nu we weten
dat het bij dood en leven Adam niet kon wezen.
|