En
hij, hoe schrijft hij en waarom, weet
hij het wel? Is het niet zijn honger om te schrijven die aan de basis ligt, zijn verwondering over
wat het leven is, is het niet zijn blijvende, uitgerekte queeste die zich schrijft, die vertrekt van uit het niets, van
uit een terra incognita, het domein
van the inward speech, of the discourse
we conduct incessantly with our selves (George Steiner in zijn Grammars of Creation). Een soliloquium
die hij op papier zet, die hij uitdragen wil, op een aquarelachtige wijze
gekleurd met herinneringen uit zijn jeugd en hierin verweven, zoals Kundera het
wou, gebeurtenissen die zich hadden kunnen voordoen maar omwille van dit of dat
niet hebben plaatsgevonden en toch nog immer opduiken alsof ze ergens in een
andere omgeving, buiten zijn weten, hebben plaatsgevonden.
Want dit schrijven is vandaag zijn enige bestemming
en al komt de start ervan zo laat in zijn levensjaren, de intensiteit van wat
hij optekent is er zeker niet minder om. Het is de intensiteit eigen aan de
mens die hoopt te groeien naar zijn climax toe, zoals T.S. Eliot het
verwoordde:
We must be still and
still moving
into another intensity
for a further union, a deeper
communion...
Groeien naar een grotere intensiteit om dichter
te komen tot een meer innige verbondenheid met al wat ons omringt.
|