Hij weet voldoende dat met de dood, zijn tijd
opgebruikt is, dat hij als mens verdwijnt uit de zichtbare wereld; dat de
wereld die alsdan niet meer die van hem zal zijn, verder evolueren zal en dat
het deel geest, het deeltje Elohim, dat hij bij zijn geboorte in pacht heeft
gekregen un mandat du ciel - en dat zich, naarmate zijn leven vorderde meer
en meer heeft gemanifesteerd en geaccentueerd, na de dood terug zal keren naar
die oceaan van geest die het ganse Universum besprenkelt en levend houdt.
En denkt hij, de geest die we gebruikten, stort
zich dan terug in wat zijn oorsprong was en nu zijn bestemming. Als dan de tijd
van de materiële vorm op is, is het dan zo gek voorop te stellen dat dit zonder
de minste betekenis is voor de geest die dit aardse lichaam bezielde?
Hij heeft er geen zorg mee, hij gelooft dat de
essentie van het zijn, dat de elektronen die deze ik van hem uitmaken,
terugkeren zullen tot het lichtende licht van de eeuwigheid.
In dit geloof is zijn dood een nieuw begin. Er
hoeft voor hem niemand te komen die alle vraagtekens wegnemen zal. Hij wil deze
zelf met een veeg van de hand doen verdwijnen, elke korrel stof een wolk van
beweging zijnde, zal zijn geloof blijvend gevoed worden en blijvend gesterkt
hernomen.
Het is dit geloof dat hij uitdragen wil. Zelfs
indien hij er niet in slaagt de exacte formulering ervoor te vinden, hoopt hij,
zoals vele anderen voor hem en naast hem en na hem, een element van de te
zoeken formule te hebben aangeraakt, te hebben ontbloot. Dit zal hem voldoende
zijn, en dit wil hij zien als het vervullen van zijn plicht, als het faire son métier als mens.
|