Hij hield in zijn handen de meer dan originele
cataloog
van een tentoonstelling, gehouden in de refter van de vroegere Sint-Baafsabdij,
met een gedicht in het Italiaans om de nacht in te gaan, de nacht in te
schrijven en hem toe te dekken met woorden:
Anchio ho passeggiato
in riva al mare, ammalato
di luna, tenendo per mano
la mia donna e baciandola
con quelle labbra
che ora più non ho.
De naam van de poëet ervan staat niet vermeld
maar de schilderijen uit de tentoonstelling, de van creativiteit zinderende
schilderijen over de doden in de Catacomben van Palermo, herinnert hij zich
maar al te goed, deze waren van wijlen een vriend en groot kunstenaar, Patrick
Ysebaert.
En het gedicht over de maanzieke man die hand in
hand met zijn vrouw langs de zee wandelt en haar kust met de lippen die hij
thans niet meer heeft, wordt ook zijn deel. Vandaag denkt hij, heb ik nog immer
mijn lippen om de vrouw te kussen, vandaag is hij nog immer de levende die
spreken kan over de doden. Daarna zullen zijn woorden voor hem moeten spreken
tot de levenden. Vertellen wie hij was en in wat hij geloofde, wat hij zocht en
hoopte te vinden en hoe hij dacht de cirkel van leven en dood te kunnen
doorbreken.
Niemand echter zal ooit weten de tijd die het
vergde, de moed en de doorzetting die het hem zal gekost hebben om door te gaan
tot het einde, dat gelukkig, vandaag, alhoewel misschien dichtbij, nog niet in
het zicht is.
Zoals hij niet weten zal de moeite die het Dante
heeft gekost om zijn Divina Commedia
te schrijven, in exil dan nog, noch de moed die Mahler heeft moeten opbrengen
om zijn Kindertotenlieder te
componeren, noch de wil en de doorzetting die Patrick heeft gekend om zijn
veertig doeken te schilderen in de gesloten catacomben van Palermo.
Maar eigenlijk is dit alles zonder belang. Eens
het resultaat er is, zijn moeite en zorg vergeten en wordt gedacht aan een
nieuw beginnen immer verder de tijdloosheid van het creatief-zijn binnen.
|