Het ogenblik van
het schrijven is het ogenblik van de geest. Immer tasten we af én wat van
vroeger was én de betekenis ervan in het licht van waar we aangekomen zijn.
Hierbij kunnen we ons enkel herhalen, met eventueel wat schakering in de kleur
en de voorstelling, soms er iets aan toevoegen en soms heel wat verzwijgen. En
dit zal immer zo zijn en zo blijven.
Maar hoe goed het
is neer te zitten en je gedachten van het ogenblik op te tekenen. Eens zullen
deze geschriften, met de naam erop gekleefd, de tijdloosheid binnengaan en
levend zijn in deze tijdloosheid; zullen bewegend zijn de ideeën die er in
opgenomen werden, bewegend de gevoelens die erin ruimte zoeken, bewegend de poëzie
die hij betracht heeft en zullen zijn woorden een roerloosheid, the stillness, bezitten:
the stillness, as a Chinese jar
still moves perpetually in its stillness.
Maar dit ook heeft hij
reeds lang begrepen en uitgeschreven, hij ook weet met T.S. Eliot dat rust
bewegen is naar binnen. En zijn woorden zijn meer naar binnen gericht dan naar
buiten en zo heeft hij het gewild. Maar naar binnen of naar buiten het was
steeds in de richting van het licht, de enige richting die gevolgd wordt door
oom of plant, met omwegen mogelijks, maar immer naar het licht toe.
Ik lees James Joyce
voor het ogenblik, ik zit ademloos gekneld in zijn A
portrait of an artist as a young man(uit in 1916, Penguin Books 1960). Vandaag
las ik het einde van Deel 4. Had het
boek gelezen in de jaren zestig, wellicht op de trein die me dagelijks naar Brussel
bracht, moet erover gesproken hebben met vrienden-collegas, maar het is pas nu
dat ik begrijp wat grote literatuur is.
|